Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Nederlandsche letterenTwee apostillenI. - ‘Vlaamsche Arbeid’ bevat in zijn dubbel Januari-Nummer een scherpzinnige en gevatte kritiek van dichter V.H. Brunclair, aan het adres der Fontein-epigonen, afdeeling Brussel. Er komt ook een dadelijker aanranding in voor van Wies Moens' dichterschap en wel in deze apodictische termen: ‘Bij Van Ostaeyen directe belevenis van omwereld en drang naar het overaardsche. Bij Moens vooropgezet religieus inzicht dat zich lyrisch vermomt’. Best. Nu weten we ten minste dat Moens een ‘beau masque’ is en dat zijn godsdienstige vooropgezetheid het niet haalt bij V. Ostaeyen's ‘directe belevenis van omwereld’. Br's meening heeft belang omdat ze juist geformuleerd wordt op een oogenblik dat Moens' Muze zich geleidelijk als Katholiek aanmeldt en zijn uitgestreden Tagoraansch Messianisme - de heer Brunclair bleef hiervan ook niet vrijGa naar voetnoot(*) - feitelijk niet aangefioten is. De aprioristische Gods-gedachte bij Moens - zoo wordt geinsinueerd - is de ‘lapis offensionis’ en deze: lyrisch vermomd! Brunclair blaast een vuurtje van vermoedens aan: het apriorisme van Moens' ethische Gods-idee maakt van hem een verdacht dichter en die religieuse vooropgezetheid - want wie splijt God van Religie? - staat zijn direktheid in den weg. Moens had daarnaast - of daarvandaan? - een lyrische vermomming noodig, m.a.w. zijn lyriek is niets meer dan een schoone schijn, een leugenachtige waarde, een onechte vorm. Eigenlijk: de vorm dekt bij Moens de ethische inhoud niet. En omgekeerd. Welnu, als hier elk concreet bewijs ontbreekt van zulke barre bewering lijkt dit meer op lyrische phantasterij uit ‘individualistische’ gemoedswillekeur dan een werkelijke waarneming. Vermomming is bepaald een erge daad van zeer slecht zedelijk allooi. Zij ontstaat uit een booze behoefte - bewust of onbewust - aan bedrog en misleiding van zich zelf en van anderen. De lyrische vrucht is zóó onecht dat men daaraan gauw den leugenachtig-religieuzen boom van Moens kent! Inde: wàt realiteit heeft het Gods-begrip in Moens' tegenwoordig, kristelijk dichtwerk? Nihil: alzoo V.H. Brunclair. Waar de vorm een leugen is, moet de inhoud dit evenveel zijn. Nee, Brunclair, je deed beter niet als ‘luidspreker’ van kristelijke ethiek op te treden. De decadente overzadigheid van de ‘Bezette Stad’ had je een vermaning kunnen zijn. Dat je kruimel-eters van de Brusselsche Stoofstraat | |
[pagina 238]
| |
naar het estheterig hartje tast: akkoord! Maar richt asjeblief geen galgen op in de buurt der ‘Ruimte’-gemeenschap. Licht knoop je je zelf bij vergissing op! En wil je toch in onze buurt opereeren, ga dan de lieve Muzenzonen Grauls en Burssens even te lijf, die in het jongste nummer van ‘Vlaamsche Arbeid’ verzen publiceeren: een pest, een rotheid in de nieuwste beweging. Laat verder de eerste pionnier Moens - waaraan je zelf zooveel te danken hebt!Ga naar voetnoot(*)- zijn dichterlijk huis afbouwen naar zijn individueele - niet individualistische! - natuur. Vergeet trouwens niet: de nuance die ons allen naar buiten onderscheidt, is zoo weinig dat ze geen casuistische querulantie duldt en nog minder je persoonlijke acrobatieve ambitie billijkt, die zich een plaats veroveren wil ten koste van de jonge beweging. Geloof ons: om als gezaghebbend rechter op te treden over kristelijke - in casu katholieke - ethiek, hoeft er iets meer dan geestige gedachten-acrobatie op-den-koorde en is de ‘meissies-moraal’ een ethisch-laag operatiegebied voor je nobele Muze. (‘Laat ons dyonisisch braken’). Maar, Victor H. Brunclair, we geven je toch een prachtkans. Probeer het betoog eens in ‘Vlaamsche Arbeid’. Meet ons eens af, bij een volgende gelegenheid, de volle, mogelijke waarde van een kristelijke, alias katholieke kunst. Dat de ‘ethische’ dichter van ‘Bij de Meissies’ ons eens uitlegge hoe de Katholieke Muze zingen moet zonder in bedenkelijk compromis te komen met het Gods-apriorisme der Openbaring - dit postulaat van wijsbegeerte en historie - en hoe dan de lyriek zal wezen, wil ze niet vermomd zijn. Hij kan er, om praktisch te zijn, een kristelijk versje van eigen inspiratie aan toe voegen. In afwachting zetten we ons neer bij zijn hooggestemde ‘luidspreker’.
II. - Ook het apostolaat-van-de-daad wordt Moens met een rukje door dichter Brunclair uit de hand genomen! Want ‘de verzuchting naar het apostolaat blijft jammer bij Moens aldoor beperkt binnen een schriftuur voor het Heilsleger’. Mij-goed dat het apostolaat verlegd wordt bij de dichter-ethicus Brunclair, terwijl Wies Moens in een Belgische gevangenis-cel een diletantisch leventje leidde! Mij-goed evenveel dat het Heilsleger geen sociale praktijk heeft! Het zal me nochtans benieuwen of Brunclair's verzuchting naar de martelie Moens' verzuchting naar het apostolaat overtreft. In de beperking van een versje is dit al aannemelijk: reeds het martelie-verlangen maakt de martelaar. ‘Roma dixit’.Er is voor dichter Brunclair nog 'n reuzelauwer weggelegd! K. v.d. O. |
|