Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Klassieke letteren.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 234]
| |
in duel, en Ares en Kapaneus in wagenwedren, liggen over 't heele verhaal uitgebeiteld. En gedragen op welk ritme! Begeesterend blij in de lichtstrophe, is 't heftig rukkend waar de Argeïer te paard wegholt in snellen rit, zwaar en breed waar 't vijandelijk soldatenblok aanstroomt in wijden stortvloed, spottend-schouderophalend bij 't vergeefsche aanvallen van den bloeddorstigen arend, bonzend en dof waar de vuurdrager getroffen ter aarde neerstort van op de torentransen, plechtiger waar Thebe's koningszonen sneven, vroolijk huppelend eindelijk waar Nika de victorielauweren aanbrengt. Harmonieus en klankvol is dat ritme en toch zoo vrij, zoo los! Onmogelijk zou 't wezen een schema van regelmatige verzen te maken op deze parodos; de verschillende versvoeten zijn zoo willekeurig onder elkaar gebruikt, dat de naam van logaoedische maat en anapaestisch systeem lang niet ruim genoeg kan zijn. Wel zien we dat strophe en tegenstrophe materieel-ritmisch volkomen met elkaar overeenstemmen, en daar kunnen we slechts de uiterst groote fijnhoorigheid van den dichter en de mooie zangerigheid, die ziel zet in zijn poëem, bewonderen. Hierbij een vertaling, die geenszins den trouwens onmogelijken wensch vervult, den griekschen dichter in toon, beeldenschildering, ritme en melodie nabij te komen, en die enkel 't verhaaltje overzet in een zoo kort mogelijk bij den tekst aansluitend nederlandsch:
Helios' licht, het mooiste dat aan Thebe, de stad der zeven poorten, ooit verscheen! Licht mooier dan de vroegere, ge zijt dan eindelijk gerezen! Gij, oog des gulden dags, blinkend over Dirke's vloed, verdreeft den man met 't blanke schild, die kwam in vollen wapendos uit Argos aan, vluchtend nu in dollen rit met ongeduldigen teugelruk. Het heir, dat Poluneikes, door wrok en twistwoord opgehitst, leidde naar ons land, vloog over 't veld, schril schreeuwend als een adelaar, gedekt door vleugels wit als sneeuw, met tal van wapenen en helmen met manen omsierd. Zwevend boven de daken, den snavel opengesperd, heeft hij in 't rond met zijn lansen die zoeken naar moord, onze zevenpoortige monding omsingeld. Doch hij vlood vooraleer hij zijn muil had verzaad met ons bloed, en er rond de torentinnen laaide de vlam der harsfakkels! Zulk een oorlogsgehuil welde op achter zijn rug, onbehaalbare victorie voor den tegenstander van den draak. | |
[pagina 235]
| |
Want diep haat Zeus de grootspraak eener trotsche tong, en toen hij hen zag naderen in wijduitstroomenden stortvloed, vermetel om 't goudgekletter hunner wapenen, smakte hij, slingerend met zijn bliksem, den man ter aarde, die luid reeds zege begon te zingen boven op de transen, doelwit van zijn aanval. Doch op de aarde, die terug hem bonsde, viel neergesmeten de vuurdrager, die nog zoo juist in dolle woede, razende als een Bacchant, aan kwam waaien met 'n geweld als dat van zeer vijandige winden. Maar slecht was hem de uitkomst, want de machtige Ares, die wild kwam aanstormen, schikte voor hem en ook voor de anderen een slechter lot, hij de beste helper in onzen wedrenwagen. Want de zeven legerleiders voor de zeven poorten in slagorde opgesteld, als even sterken tegen sterken, betaalden Zeus, die op de vlucht drijft, gansch hun koopren wapendos ten tol - uitgezonderd toch die twee rampzaligen, die, gesproten uit één vader en éénzelfde moeder, tegen elkaar hun zegenvierende lansen hebben gekeerd en beiden door eenzelfde lot den dood ontvangen hebben. Maar toen kwam aangesneld de roemaanbrengende Nika en lachte gunstig 't wagenrijke Thebe toe. Daarom nu ook zet uit uw hoofd de gedachte aan oorlog en gevecht, en laat ons al de godentempels binnenstappen, reien vormend gansch den nacht, en Bacchus, die door dans de stad doet dreunen, voere zelf de koren aan. JAN WILMS. |
|