Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Zang voor het nieuw getijde Ja, daar is iets van de Lente alom aanwezig op aard, in de luchten en op alle plaatsen, mild als Gods zoete ogen die het al verwarmen en koesteren in een aureool van licht. Een blanke gebeurtenis van kim tot kim en in de mens een bron die te rinnen begint, zuiver en klaar, een stralen muziek, die maakt hem zo licht en vreemd: hij voelt zich als een berk die staat te trillen in de hoge morgenwind! De dorre schooiers overal langs de baan zij voelen de jeugd der aarde door hun aderen gaan, wanneer het verstijfde bloed weer te snellen aanvangt en tintelt en vonkt in hun verkleumde leden! De donkere man bloeit toe: zijn lichte vrouw, de povere lieflikheid die zij hem hield verborgen toen op hun keel de kou zat lijk een mes; een eerste warme nacht, waarin de botten zwellen, aromen reizen op de lucht, het dunne gras zich rekt: en stil en teder wordt de wet volbracht! Van morgen af, zullen zij hun ruwe staat in tierelierende tochten als van vogelen over de landen schrijven. De kantoorjongen durft reeds het raam open te smijten, een zonvergulde namiddag als de rivier te zilveren ligt, de stad in een rosse gloed verzinkt lijk een tabernakel in veel schijn van roodglimmend koper; aan de oude poortboog wuift een bosje groen, een kleine stip waaromheen de ganse wereld vlagt en joelt! [pagina 232] [p. 232] Een schippersmeid lacht haar prachtig gebit bloot, het karmijn van haar handen aan het oude roer is de vlam die de boot voortstuwt, haar roep de hemel langs: een helle ster die ergens rinkelend uiteenspat. De wolken bouwen kristallen bergen om de dorpen, om elk gehucht staat klaar gebergte: een kanten kraag; de kerkjes in hun driehoeksvorm als Lievevrouwtjes zwaargemanteld en stijf: zij dragen het klaar gelaat van de dag die blinkt in zijn nieuwe staat lijk het dek van een plezierjacht op de Schelde! Nu niet meer nippen aan de schaarse heerlikheid der dagen maar drinken met volle teug: de lucht, het licht, de zon! Oioh! het is weer de oude Germaanse vreugd die uit ons hart gaat schallen, samensmelt boven de velden met het lied der Angelusklokken: zilvervloot van klank die in de blauwe kimmen verzeilt en kapseist in de draaing van de bries. En zoveel hards en kouds dat van ons neer moet rollen drijven uit ons af als ijsschollen op de stroom. Wij worden zacht en goed. O broeders geeft toch acht als diep in ons de Meië wordt geboren! WIES MOENS. ERRATUM: Op bovenstaande bladzij, regel 7, staat: klaar gebergte, lees ijl gebergte. (Deze feil werd eerst opgemerkt na afdruk van het gedicht.) Vorige Volgende