| |
Ontvangen boeken
Anton Van De Velde: De Zonderlinge Gast, toneelspel in drie bedrijven. (Uitgaven Cultura, 5, Gildestr. Gent.)
Dit ‘boosaardig dramaties spel in fantastiese kleur’ werd door de grote akteur Jan Musch te Amsterdam gekreëerd. Een gebeurtenis om van óp te horen: de eersteling van een Vlaming die zo maar via recta terecht komt op het Leidse plein! En het is een sukses geweest. Toegegeven dat het méér een literair sukses was, - en dat de dictie van Jan Musch er heel wat zal hebben toe bijgedragen om die literaire bijval ook op de planken aanneembaar te maken. In ieder geval pleit het wel sympathiek voor het inzicht van het Nederlands gezelschap dat niet heeft geaarzeld aldus hulde te brengen aan een merkwaardig jong talent uit het land beneden de Moerdijk.
‘De zonderlinge Gast’ is stellig van het allerbeste dat de toneelliteratuur in de laatste jaren in Vlaanderen ons heeft gebracht. Het is een werk dat dadelik de aandacht vraagt, én om de koenheid van de opzet, én om de gaafheid van de taal, om dat zekere vaste dat zo vaak wordt gemist in de letterkundige produkten van jongeren. Het staat in het teken van de vernieuwde dramatiek onzer dagen, die zich afkeert van het psychologies geval en weer de vrije teugel laat aan de fantazie, die het minder om de realiteit te doen is, dan wel om het spel, waarin aan het wonderbare een ruim aandeel wordt geschonken.
De brochure, opgeluisterd met een fraaie tekening van H. Bijvoet, en drie opnamen van de kreatie door Jan Musch, is een mooi boekje geworden, een kostbare aanwinst tevens voor elke tooneelbibliotheek in ons land.
| |
Willem Putman: Mama's kind, tragi-comedie, (Uitg. Vermaut, Kortrijk).
Deze traditioneel-burgerlike komedie, zonder geestelike diepgang, waarin alleen tamelik luid wordt gebruld, gescholden, gesnotterd... en voor de rest gewoon-banaal of weeërig-sentimenteel wordt gedaan, dankt haar bekendheid (ik schreef bijna: haar beruchtheid!) aan de ophefmakende ‘expressionistiese’ enscenering die Karel Maes voor het stuk leverde, bij de kreatie te Tienen. Door zijn décor, zijn kostumes en een vrij-gekompliceerd spel van belichtingen, wist Maes deze eerste opvoering van het stuk te maken tot een heus sensatienummer, waar de leek van omhoog keek en waarover de kranteverduwende rentenier ellenlange verslagen te slikken kreeg. - Willem Putman is ten onzent een knap en vaardig toneelauteur, die veel produceert, keurig een dialoog in mekaar zet, op een beminnelik-jongensachtige
| |
| |
manier zijn literaire geestigheden voor wereldwijze humor aanziet, gevierd wordt, en die... nou ja, die stellig iets kan, maar zelf niet voldoende door het leven werd gemaald om er drama op drama uit te distilleren. Altijd voelen wij te sterk dat gemis aan wezenlike levensinhoud en levensverdieping. Het lijkt alles nog te veel op een flirt met de dramatiek. Maar met een talent als dat van Putman kunnen wel eens wonderen gebeuren. Daar laten wij best de tijd en het leven zelf, waarvan een forse trap de kunstenaar wel eens méér voordeel doet dan een officiëel kushand, voor zorgen. Intussen hebben wij van Putman reeds reëel-verdienstelik werk in zijn kinderscènes. Het boek van Marietje Hemelzoet (Toneelfonds Palmer Putman, Waereghem) bevattend vijf kindertoneeltjes, vol bekoorlike gracie en beminnelike naiviteit, aanzie ik als het beste dat hij ons gegeven heeft. Putman kan heerlik kind zijn onder de kinderen: dan wordt zijn woord écht bloemige natuur en aandoenlikheid, en het zou bijna perfekt zijn, was daar niet die grotemensefilozofie die af en toe om de hoek komt gluren. Maar de kinderwereld is een broze wereld, waarvan wij met onze grove handen licht het fijne raderwerk verstoren. Wij kunnen Putman gerust hulde brengen om de voorname takt waarmee hij haar bijna altijd heeft benaderd. In onze toneelliteratuur voor de school en de kinderkamer staat ‘Marietje Hemelzoet’, tot nogtoe vrijwel alleen, tussen een massa prullen en knutselwerk zonder fantazie, en waaraan de geest van het kind altijd vreemd zal blijven.
| |
Jos. Van Reusel, pr. Hoe een jonge monnik bij Maria ter feeste ging, mirakelsprookje in 3 bedrijven, (Tuerlinckx, Aarschot).
Ook dàt is toneel, oorspronkelik geschreven voor kinderen. Schoolknapen hebben het ‘mirakel’ voor het eerst opgevoerd. Het is een bewerking van een onzer zuiverste en heerlikste middeleeuwse Marialegenden. Daarmede is meteen gezegd aan wat een perijkeivolle taak de bewerker zich heeft gewaagd. Modernizeringen van dergelike middeleeuwse sproken falen bijna altijd: wij komen, ook in ons fijnste, subtielste Nederlands, hun glans niet meer nabij; wij maken er literatuur van. En dat is juist het grote kwaad. Nu heeft J. Van Reusel hier wel een paar kostbare vondsten gehad, die broeder Geert van hem is een leuke figuur; en het nachttoneeltje in de tuin, vóór het mirakel gebeurt, is ook zeer aardig van fantazie. Maar wij komen tenslotte niet los van deze indruk: dat de dramatiese bouw van het stukje voortdurend gaten en spleten vertoont, die de auteur dan telkens met een ‘liedje’ heeft getracht te stoppen! En de dialoog is niet altijd in funktie van het spel, hij is er te veel om wille van zich-zelf. Wij horen te lang en te vaak beminnelik praten en worden niet voldoende opgewekt door het gebeuren zelf. De middeleeuwse legendeschrijver weet ons te ontroeren, diep en fel; de moderne bewerker brengt ons in een zoet-zalvende stemming. Dat is het onderscheid.
| |
Felix Rutten: Beatrijs. (Uitg. Louis Winkeler, A'dam.)
Een volksuitgave van Rutten's gedramatizeerde Beatrijs-sproke. De katholieke Limburger, woordkunstenaar in de gevierde trant der tachtigers, heeft er zijn mooiste geluid in gelegd en zijn zuiverste bezieling. De gedra-matizeerde
| |
| |
sproke van het monnikje is maar een schuchtere poging van iemand; het Beatrijs-drama van Rutten is, in zijn genre, werk van een meester. De sobere, synthetiese tekening der personnages vooral dient te worden geloofd. Hoe wij ook als vervreemd mogen staan tegenover de poëtiese fraze van Félix Rutten, in de speelbaarheid van zijn ‘Beatrijs’, zó bloemend van een zuivere katholieke geest, geloven wij sterk.
| |
Frans Delbeke: De vrek, toneelspel in 4 bedrijven (Het Vlaamsche Land, Antwerpen).
Luid en krachtig werd de lofbazuin gestoken voor dat spel van de geldzucht. Waar een katholiek toneelauteur ons weer het bewijs wil leveren: dat niet alleen met heiligen als hoofdpersonnages, maar ook met gewoon-alledaagse, zondige mensen een drama, krachtig doorwaaid van de kristene geest, is op te bouwen, en dàt voor de gemeenschap van onze moderne tijd, luisteren wij scherp en sympathiek toe. Wij willen echter eerlik bekennen dat wij in het entoesiasme waarmee zovelen in Vlaanderen Delbeke's ‘Vrek’ hebben begroet, niet kunnen opgaan. Daar loopt stellig een strakgespannen dramatiese lijn door heel het stuk; daar is bezieling aanwezig en wij gaan, doorheen de vier bedrijven, naar een klimax toe, zoals wij er zelden bereikt zien. Maar de gezwollen, pathetiese toon staat ons tegen; en met dat hyper-realisme, dat in menig toneel hoogtij viert, kunnen wij geen vrede meer hebben.
Van het verfoeilik karakter van deze totaal ontmenselikte vrek, steekt de walg ons zo zeer, dat hier bezwaarlik nog van ‘Schoonheids-ontroering’ kan worden gesproken. En het is toch ‘Schoonheid’ nietwaar, die wij weer vragen van de kunst en van het Toneel; Schoonheid die ons wijdt, in kontemplatie, voor de aanschouwing van Gods eeuwige luister.
In samenwerking met Gerard Walschap schreef Frans Delbeke ook nog ‘Flirt’, ‘Dies irae’, en ‘Lente’. Flirt en het éénaktertje Dies Irae verschenen als eerste uitgaven van een mieuw toneelfonds ‘Het Masker’ (VI. Boekenhalle(. Het opzet van de schrijvers: doorheen de harde, zure bolster van de barre realiteit, de ethiese kern van het geval benaderen.
Daar is op het ogenblik in Vlaanderen veel belangstelling gaande om het oeuvre van deze twee katholieke auteurs uit de jongste tijd. Waar hun pogingen in dienst staan van een zó groots en heilig ideaal, als de herleving van het katholiek toneel, hopen wij des te vuriger dat zij er in slagen mogen ons werk van zuivere, blijvende waarde te schenken.
| |
Dirk Vansina: Lenore (Het Vlaamsche Land, Antwerpen).
Een grootse opzet: in een serie van vier toneelstukken het woelen en dringen, tasten en zoeken van de moderne generatie, haar strompelende opgang naar de verlossende Waarheid, doorheen het vagevuur van alle verzoekingen en de hel van alle zonden en verdwalingen, uit te willen beelden. Om het aandurven alleen van deze reuzetaak, verdient Dirk Vansina de welwillende belangstelling van allen die met vurig verlangen uitzien naar het werk van kunst, dat als de kristallisatie zal geworden zijn van al de weeën en glorieën van deze geweldige, beroerde tijd. ‘De dood der Chimeras’,
| |
| |
het eerste uit de serie stukken die heet ‘De deemstering der zielen’, werd reeds vroeger in ‘Pogen’ besproken. Tans ligt een tweede stuk vóór ons: ‘Lenore’. Een lijvige brochure. De auteur koos zijn personnages uit alle standen van de hedendaagse maatschappij: de industrieel en het legerhoofd, de financier en de geleerde, de estheet en de salonsocialist, de cabotin, de student, de ‘femme de noces’, en het bakvisje, zij warrelen hier allen door mekaar, glijden langs mekaar heen, botsten tegen mekaar aan, vergaan in mekaar of gaan aan mekaar ten onder. - Wij kunnen twijfelen aan de speelbaarheid van het stuk in de staat waarin het vóór ons ligt, onbesnoeid en ongewijzigd. Maar het bevat ontegensprekelik scènes van een geweldig-pakkende kracht. Wat zou het geven, dat het zelfs ontdaan van de lange filosofiese bespiegelingen, nog méér lijkt op een gesproken film? Het is kloppend, bruisend leven, vol diepe peilingen van de geest; driftig gewoel, en gesol met levens over afgronden van ziel. Reeds valt een lichtstraal in al dit duister: een jongemannenziel vindt God in het offer en bevrijdt daardoor een zusterziel van de waan. Wij voelen reeds vooruit: hoe krachtig, overstelpend het licht zal moeten uitbreken over de verdwaasde estheet, Geerten Gossuit, die zoveel donker van zonde en vernieling om zich opstapelt.
Al komen Vansina's dramas wellicht nooit in de handen van een regisseur terecht, toch schept hij daarin werk van grote, documentaire, menselike waarde, waar het hem niet te doen is om de tragiek van een geval, maar om de tragiek van een tijd, en van een mensegeneratie. Het zal heus zijn schuld niet zijn, indien hij faalt in zijn weidse taak. Het zal veeleer de schuld zijn van de kultuur-armoede van zijn land, die maakt dat een artiest, als Vansina er een wil zijn, nooit ongestraft zijn krachten zó ver en zó breed om zich heen laat grijpen...
| |
Karel Van Rijn: Aan den eindpaal, fantasiespel in drie bedrijven (Uitg. Vermaut, Kortrijk).
Een zeer vlot geschreven blijspel van de bestuurder van de Nederlandse te Gent. De manier waarop wij in het jaar 2100 worden verplaatst lijkt ons echter niet suggestief genoeg. Het stuk is overigens wat lang van stof, wat er zeker niet zal toe bijdragen om de toeschouwer het jachtend tempo van een hyper-moderne-business-tijd te doen meeleven. Het is een praatstuk, en komt daardoor niet los uit de traditionele opvatting van ‘toneel’. Geestig is het wel, en er komen scènes in voor die het op de planken stellig zullen doen. Iemand die in de schouwburg alleen ontspanning zoekt, zal aan het blijspel van de heer Karel Van Rijn stellig nog plezier beleven.
| |
A.J. Harm: Een dwaling, toneelspel in drie bedrijven (Uitg. Gebroeders Foulon, Brussel).
Een burgerlike komedie, boeiend vooral door de aktualiteit van het geval: de verwoesting van een gezin, waarvan de vader, als politiek man, in de gevangenis terecht komt. Het gehalte van het stuk is vrijwel hetzelfde als dat van de honderd en één andere die in ons land, bijna alle in dezelfde trant, worden geschreven: het is alles niet kwaad, maar het is ook alles
| |
| |
vèr van aangrijpend groots te zijn. Het is niet eens een grootse misgreep! Wij blijven in de traditionele tredmolen lopen en zien altijd dezelfde horizonten aan ons voorbijgaan.
| |
Koninklijke Hoofdrederijkkamer Het Kersouwken. Letter-kundige bijdragen der leden (Jubeljaar, 1923).
Uit de inhoud: De Kersouw (een historiese bijdrage van Prof. L. Scharpé); Van Nieuwjaarsdag en kruieniertjes (een ironies spelletje door E. Amter); Leuvensche wijnen, door F. Boon; Stille Zangen, gedicht van K. Van de Woestijne, Muziek van A. Meulemans.
| |
J.W.F. Werumeus Buning: Het Tooneeldécor, (Uitgeverij W.L. en J. Brusse, Rotterdam).
Laten wij vooraf, op onze beurt, de firma Brusse geluk wensen met haar serie monografieën over de toegepaste kunsten in Nederland, waarvan het hier te bespreken boekje van de heer Werumeus Buning een deeltje is. De meer dan voorbeeldige zorg die de bekende firma aan deze uitgaven heeft besteed, de aktualiteit van de inhoud, de schitterende reproduksies: dat alles maakt het bezit van deze serie werkjes tot een genot, én tot een geeste-like verrijking.
In de inleiding van ‘Het Tooneeldécor’ lezen wij: ‘(Het) tooneel is een machinekamer, die telkens zoo goed mogelijk gerestaureerd wordt. Wil men een bepaalde ruimte ervan bespelen en in zuiverder verhouding brengen dan moet men, tot begrenzing, de hedendaagsche décors die dit moeten bewerken dus stellen naar de eischen van een tooneel dat voor geheel andere vertooningen en décorstelsels gebouwd werd en bovendien naar de eischen van een ongunstige toeschouwersruimte. Dat is de verkeerde wereld. Niet de kern van het dramatische: spel en spelers beheerschen hier het geheel, maar de eischen van een verouderd theatersiesteem. Het Grieksche toneel, het Shakespearetoneel, hebben een vasten architekturalen vorm, die ontstaan is uit de behoeften van speler en spel. Alle mogelijkheden zijn vast, de tekst is berekend op de tooneelruimte en het décor heeft niet meer te zijn dan een aanvulling. -
Zolang de nieuwe tijd niet zijn ‘eigen’ nieuw toneel schept, en dus ook zijn ‘eigen’ nieuw theater, zal men ‘de voorgangers van den overganstijd, hier en elders, moeten zien als degenen, die voor zuiverder denkbeelden plaats maakten en wier eigen werk, van het thans bereikte standpunt gezien, soms vooral daarom van belang is’.
Na een overzicht van ‘De Europeesche Beweging’ (Antoine, Gordon Craig, Reinhardt, Wagner, Copeau, Wijdeveld, de Münchener groep: Fuchs, Erler, enz.; Strnad, het ekspressionnisme) - krijgen wij een relaas over de geschiedenis en de ontwikkeling van ‘Het nederlandsch décor’ Eerst wordt behandeld het overgangstijdvak van het traditionele, valse schilderwerk naar zuiverder décor (Berlage, van Moerkerken, Jolles); dan komen Verkade's ensceneringen aan de beurt; ten slotte vertelt ons de schrijver wat door de K.V. Het Nederlandsch Tooneel, onder direksie van Dr. W. Royaards, en door diverse andere gezelschappen op gebied van het
| |
| |
décor tot nogtoe werd gepresteerd. De auteur besluit met deze zeer treffende uitspraak: ‘En wie wat voor de ontwikkeling van het Nederlandsche tooneeldécor wil doen, doet het beste een tooneelspel te schrijven of tot opvoering te brengen dat zich niet al te zeer om den bestaanden Schouwburg bekommert en het overige aan zijn medewerkers over te laten.’
Onder de mooiste en meest typiese reproduksies, die het boekje opluisteren, noemen wij slechts: 6, Zomerspelen, Elcerlyc; 3, A. Molkenboer, Mincelijn; 33-36, L. Lensvelt, Gysbrecht van Aemstel; 43, Van der Lugt, le Pendu dépendu; en 44, Van der Lugt, Verbouw Centraal Theater.
Een beknopte bibliografie verhoogt nog de waarde van het boekje, dat ook de toneelvernieuwer in Vlaanderen heel wat dienst zal kunnen bewijzen.
| |
Xamré: Het Kunst- en Amusementsbedrijf in Nederland. (Uitg. Brusse, Rotterdam).
Alle lof verdient de schrijver van dit merkwaardig boek, hetwelk een in onze literatuur bestaande leemte komt vervullen, doordat het ons schenkt: een ‘commerciele beschouwing, van het kunst en amusementsbedrijf, een objektieve bespreking, getoetst aan de moeilike praktijk ervan’.
De ervaring dat ‘kunstproduksie en kunstexploitatie zelden of nooit tot iets groots groeien, wanneer beide factoren in één en dezelfde persoon belichaamd worden’, heeft de auteur op het idee gebracht: te trachten, door zijn boek, ‘orde te scheppen in de chaos’, tot voordeel van allen die bij voornoemd bedrijf op enigerlei wijze betrokken zijn. Ziehier de zeer interessante inhoud van het boek: I. Algemene Beschouwingen; II. De zaal-eigenaars en verhuurders; III. De theater-direkteur; IV. De artisten-agenten; V. De artisten-werknemers; VI. Het kermisbedrijf; VII. Regerings maatregelen tot verbetering van het bedrijf. Ten slotte brengt het een zakeregister, hetwelk deze uitgave nog meer geschikt maakt om als ‘Nachslagebuch’ in allerlei dubieuse kwesties uitstekende diensten te bewijzen aan ieder die, als werkgever of werknemer, met het theater, de amusementskunst e.d. heeft te maken. Een boek van techniese en dokumentaire waarde waarvan de aandachtige lectuur, ook in Vlaanderen, kan bijdragen tot het redderen van de vaak wanordelike toestanden in het kunstbedrijf.
| |
Balthazar Verhagen: Prosodie der Voordrachtskunst, (Uitg. P. Noordhoff, Groningen).
Dit is niet enkel een voortreffelik ‘leerboek’. Maar het is een uiterst aantrekkelik boek, geschreven door iemand die niet alleen in het ‘vak’ thuis is, maar door iemand die de zeldzame gave bezit ons zijn ontroering, zijn visie van de schoonheid zodanig mede te delen, dat deze mededeling zelf het kreatief karakter krijgt van een ander, even levend kunstwerk dan het besprokene, of onderhanden-genomene.
Geboren uit de ervaringen bij het onderwijs - ervaringen die hebben bewezen hoe weinig houdbaar de gebruikelike prosodiese wetgeving is - bevat het boek van de heer Verhagen, naast een theoreties gedeelte, waarin getracht wordt een levende ‘solfège’ van poezie en voordracht op te bouwen, een merkwaardig prakties aanhangsel: Rythmiese Analysen en Periphrazen,
| |
| |
zowel van middelnederlandse als van moderne (Roland-Holst, Gorter e.a.) gedichten. Aan onderwijzers, toneelmensen, ja aan iedereen die ‘de beweging van het Nederlandse vers in zijn eigenlik wezen’ wil leren beluisteren, wordt het warm aanbevolen.
| |
E. Rubbens: Pluimpje, toneelspel in 3 bedrijven, naar S. LagerJöf, (De Standaard, Brussel).
E. Rubbens bewerkte, niet onaardig, voor het toneel een der mooiste novellen van de gevierde Zweedse schrijfster. Fijn vertolkt, kan het romanties stukje wellicht bekoren, al missen wij er gang in, vaart en leven die een toneelstuk direkt bij ons hart moeten brengen. De bewerker wist zijn stof te kiezen uit het keurigste dat de literatuur van de laatste decennia in Europa ons heeft gebracht. Des mag een woord van lof hem niet worden onthouden.
| |
Herman Van Den Eerenbeemt; Judith, Heldenspel (Uitg. J. Vink, Beverwijk); Samson (Uitg. van Munster, A'dam); Malmstroem (Duitse vertaling van E. Otten, met originele tekeningen van W. Wynman, in prachtband bij Van Munster, A'dam).
Herman Van den Eerenbeemt's toneelproduktie loopt over een période van acht jaren in het leven van een mens: acht jaren waarbinnen nog geen bereiken, wel een staag evoluëren in opgaande lijn mogelik was. Hij debuteerde in 1916 met het heldespel in verzen: Judith, gekreëerd in de stadsschouwburg te Amsterdam, ter gelegenheid van het vierde lustrum der R. Katholieke Studentevereniging S. Thomas Aquinas. Tussen de Hebbelse kreatie - al betekent die de burgerlike vervlakking van het heiligheidskarakter der Judithfiguur - en de ‘machtige worp naar het klassieke Aeschuleiiese drama’ (G. Knuvelder) van Feber in zijn ‘Holofernes’ staat dit spel van de huidige hoofdredacteur van ‘Opgang’, als een literair jeugdwerk van stoute poëtiese vlucht en, helaas, versagende rhetoriek. Judith blijft verzonken in literatuur, in het lyrisme van mekaar tegendreunende koren, in de verlokking van kleur- en klankvolle verzen, zinnelike woordschilderingen, doch is niet uitgerezen tot de overweldigende kracht van de tragedie. Sterker van struktuur, architektonieser als het ware, is zijn ‘Samson’. Krachtiger ook als eigenlik drama; want meer stoerheid in de figuren, meer beweeglikheid in de handeling, meer vuur in het konflikt. Uiterste bereikbaarheden in het menselike zijn figuren als Samson en die, de wereldzonde belichamende Dalila. Wie deze Himalaya-hoge bijbelpersonnages (geen broze vaten, maar werelden van gloed en passie!) weer leven durft in te blazen als toneelhelden, moet veel vergeven worden, omwille van het reusachtige der aangepakte taak: een Atlas-taak in de volle zin van het woord! Nog wint het de al te overdadige lyriek van de dramatiese uitbeelding. Voor de dramaturg beduidt een dergelike overwinning steeds: nederlaag. Toch biedt dit treurspel sterke speelmomenten, al ontbreekt klassieke bezonkenheid
geheel. Waar dit werk toch als katholiek werk werd gedacht (de algemene inhoud van dit symbolieke treurspel: de mens gevangen in het web van de zonde) treft des te feller: de zwaarte
| |
| |
van het aksent dat wordt gelegd op het zinnelik motief. Wij kunnen het niet van ons afzetten: dat te veel liefde aan het schilderen der zonde zelf werd besteed.
Het jongste toneelwerk van Herman Van den Eerenbeemt is een gans andere richting uitgegaan dan het bijbelspel waaraan hij zich vroeger begaf. Zijn ‘Malmstroem’ is een modern stuk, waaraan het ekspressionisme, alover Ibsen heen (de Ibsen uit ‘Rosmersholm’) niet geheel vreemd is. Graag wil ik aannemen wat naar aanleiding van de opvoering werd gesuggereerd: dat de geestelike en plastiese ‘grandeur’ van de tekeningen die Wim Wijnman vervaardigde voor de meer dan prachtige luxeditie van de duitse vertaling door Else Otten, het stuk beter tot zijn recht laten komen dan een interpretatie op de planken. Het stuk is te zwaar van symboliese bediedenis, het is te vol plotse, vele overgangen van dolle duivelse aksie naar beschouwende Rust, de lyriese gedeelten staan al te zeer op zich zelf (prachtig weliswaar van gedachte en beeld meestal) dan dat het bij een opvoering als een heerlik in mekaar sluitend gebouw voor ons zou vermogen op te rijzen uit woord en gebaar van de spelenden; van wie, meer dan de artistieke geste, kan worden verlangd: een in bezieling en geestelik doorvoelen volmaakt één-zijn met de bezieling en het geestelik doorvoelen van de schrijver.
Maar ik vind van den Eerenbeemt's ‘Malmstroem’ een zéér merkwaardige verschijning in de huidige toneelliteratuur, omdat het bij ons, en dat, meer dan bij de eerder histories-dokumentaire Van Sina, op de wijze deisynthese en der krachtgebalde voorstelling een der vroegste pogingen is tot uitbeelding van de geweldige konflikten die de generatie van onze tijd vaneenrijten, - in de eerste plaats; - én omdat het over deze onze moderne verscheurdheid, machtig en glorieus de klaarte laat openglanzen van een levensbeschouwing die allen, allen, als de énig-mogelike redding zullen hebben te aanvaarden in een wereld die de Liefde verbannen heeft.
Driemaal reeds waagde Herman Van den Eerenbeemt zich aan het Toneel. En telkens werd hij daartoe aangetrokken door machtige, hoog boven de plantsoenen van het burgerlike leven uitrijzende onderwerpen. Dat zijn kracht hem deerlik te kort schoot, en hij wel eens kinderachtigheden uitstottert waar zijn lyrisme nogtans wou duiken naar 's levens diepste wezenheden, - het moet m.i. àlles wijken voor de goede, grote gloed waarmee hij zich aan het werk begaf; het moet wijken voor wat ik zou willen noemen het ‘entoesiasme van zijn blik’ die een universum meende te kunnen omvatten en moest erkennen dat hij slechts, aan weliswaar zéér hooge levens, mensen en dingen, aarzelend en spiedend vermocht omme te tasten.
Ik moet steeds de tragedieschrijver op hetzelfde geestelike plan stellen naast de held, en de heilige. Ik kan hem mij niet anders denken als zijnde, in de orde der geestelike dingen, de evenknie van de held en de heilige. Vaak in diverse domeinen, maar op hetzelfde zielsniveau, in de ban van dezelfde wonderbare aantrekking die déze óprukt naar de glorie, géne naar God, maar allebei naar ‘Eeuwigheid’, zijn de held en de heilige de bedwingers van het Leven. Beiden verleggen zij de grenzen van het reële zijn: de held dwingt het menselike zich uit te zetten naar het bovenmense- | |
| |
like toe, de heilige rukt het tot in de metafysiese kimmen, ja tot in het ‘wi-selose’ waar het als licht in licht vergaat. Zij breken beiden de schijnbare realiteit af en zetten in de plaats een realiteit van een hogere orde, een méér wezenlike, ja de énige wezenlikheid.
Ook de tragedieschrijver is zo een bedwinger. Hij handelt van uit een onafkeerbaar dwanggebod in zich, en dwingt het leven, naar de eis van zijn innerlik gedwongen-zijn, zich te laten uitvloeien en konsolideren in de vormen dewelke zijn scheppende lust verzon; waarover hij zijn adem zal laten gaan, opdat zij zouden staan: doorhuiverd van de muziek van zijn woord, deze schroeiende vlam in hem.
En het is daarom dat ik het geraden vind voor de lyries-gestemde mens, wanneer de tover van een tragiese gedachte tot hem komt, dat hij zich niet naar deze gedachte zou toegooien in overmoed en verblindende geestdrift, maar veeleer zou doen als de herder met zijn riet, die vlucht in de schemer van een ravijn wanneer de storm de hoge woudkruinen komt aanrijden, wachtend tot hij zelf, als een jonge Dondergod, de storm zal kunnen tegemoetschrijden en zich meten aan hem.
WIES MOENS.
| |
Dietzenschmidt: Compostella, legendespel in drie bedrijven, geautorizeerde vertaling van Wies Moens (Uitgeversfirma 'T Spijker, Gent).
Een stuk met een spesiale atmosfeer: maar niet zodanig, dat de atmosfeer de mensen naar de achtergrond dringt, als in ‘De Vertraagde Film’ b.v.
De atmosfeer geeft hier integendeel relief aan de personen, net als die fantastiese achtergronden op de doeken van de primitieve Meesters.
De mensen uit de middeleeuwen door Dietzenschmidt geschilderd, gehoorzamen aan dezelfde hartstochten, die ook óns heden nog bezielen: maar ze handelen impulsiever en drastieser, radikaler zowel in het goede als in het kwade, omdat ze nog dichter bij de natuur staan.
Vandaar een bizonder prangende dramatiese spanning, heel dit legende-spel dóór.
‘'T Spijker’ biedt het werkje aan in handig formaat, heldere druk en in één woord: gezellige vorm.
Van de vertaling van Wies Moens, kan getuigd worden, dat men moet weten, dat het een vertaling is, om het te merken.
PAUL DE MONT.
|
|