Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Om de kinderen.... ‘Quand tu vois un outil, pense à l'Humanité.’ Cl. Hugues. Niet de kinderen arbeiden. Maar enkel voor de kinderen arbeidt men. Niet de kleine gaat naar de kouter; hij labeurt noch zaait noch oogst; niet de kleine snijdt of plukt de wijngaard, hij velt de bomen noch zaagt het hout. Voor de winter. Om het huis warm en goed te maken in de winter. Maar zou de vader wel het hart hebben te arbeiden. Zo hij niet zijn kinderen had. Zo het niet was voor zijn kinderen. En 's winters als hij hard werkt. In het bos. Als hij werkt om het hardst. Met het snoekmes en de zaag en de bijl en de hak. In het vastgeijsde bos. 's Winters wanneer in het hout de adders slapen wijl ze vervrozen zijn. En wanneer uit het noorden, de winden bijten. Die het merg in zijn beenderen doen verstijven. Die door al zijn leden ijzen. En hij is heel stram en zijn tanden klappen. En de ijzel hangt kegels op in zijn grote baard. Dan al met eens denkt hij aan zijn vrouw die de thuiswacht heeft. Aan zijn vrouw die zo goed weet rond te komen. Wier man hij is vóór God. Aan zijn kleinen die nu wel heel wijs te huis zitten. Die in deze stonde spelen en zich vermaken in de hoek van de haard. En die ook wel eens haarke pluk doen. Onder mekaar. Zo maar om het genot. Voorbij zijn ogen gaan ze, in 'n oogwenk voor de ogen van zijn geheugen, voor de ogen van zijn ziel. Zij wonen in zijn geheugen, in zijn hart, in de ogen van zijn ziel. Zij bewonen zijn hart. In 'n oogwenk ziet hij zijn drie kinderkes, die joelen en spelen in de hoek van de haard. Zijn drie kinderen, twee jongens en een meisje. [pagina 109] [p. 109] Wier vader hij is vóór God.... .... zijn drie kinderen die hem zullen opvolgen en overleven. Op aarde. Die zijn huis en zijn hoveken zullen krijgen. En zo hij huis noch hoveken heeft, dan ten minste zijn alem zullen krijgen. (Indien hij huis noch hoveken heeft, zullen zij er ook geen hebben. Dat is het. Hij kon het missen om door 't leven te komen. Zij zullen doen lijk hij, zij zullen werken.) Zijn hak en zijn bijl, zijn snoekmes en zijn zaag. Zijn hamer en zijn vijl. En zijn schup en zijn steenhak. En zijn spade om het hoveken te spitten. En zo hij huis noch hoveken heeft. Zo zij huis noch hoveken erven. Dan zullen zij, ten minste, zijn alem erven. Zijn goede alem. Die hem zo dikwels diende. Die naar zijn hand gehouwen was. Die zo vaak dezelfde grond heeft omgewerkt. Zijn alem heeft door het vele gebruik, zijn hand verweerd en glimmend gemaakt. Maar hij heeft, door het vele gebruik, de steel van zijn alem doen glimmen. En gepolierd. De hardheid van zijn handen zullen zijn zonen terugvinden, zullen zijn zonen erven aan de steel van zijn alem. Maar ook hunne handigheid, hunne grote handigheid. Want hij is een goed boer en een goed houthakker. En een goed wijngaardenier. En met zijn alem zullen zijn zonen, zullen zijn kinderen erven. Hetgene hij hun heeft gegeven, hetgene hun niemand ontnemen kan. (Bijna zelfs God niet. Want zó heeft God het de mens gegeven.) De kracht van zijn ras, de kracht van zijn bloed. Vrije vertaling van ‘Pour les enfants’ uit: ‘Le porche du Mystère de la deuxième vertu.’ door CH. PÉGUY. B. FONTEYNE. Vorige Volgende