Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 49]
| |
HOEKJE VAN EEN INTERIEUR
door JAN COCKX PIËTA
door JAN COCKX | |
[pagina 49]
| |
Moderne Vlaamsche schilders: Jan CockxGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 50]
| |
Hevige drift, gloed, en een te vol van levenskracht, dit zijn de karakteristieke trekken van Jan Cockx. Het is dan ook natuurlijk dat zulk een temperament geen belemmering heeft kunnen lijden van systemen of formulen - hoe nuttig en juist ze ook zijn mochten. Dit absoluut misprijzen van theorieën, zeer lofwaardig voorwaar in vele gevallen, had nochtans een nadeel ten gevolge, namelijk het vertragen der evolutie van den schilder, door hem te veel heelemaal over te laten aan zijn eigen aandrangen - goede en slechte - en door hem op die wijze te beletten het mysterie van eigen persoonlijkheid volkomen uit te diepen, en volledig te veroveren. Jan Cockx heeft zich te lang bepaald tot het uitdrukken zonder meer, zonder de minste verzwijging, maar ook zonder de minste kontrool noch maat, daartoe zich bedienende van een ongeordende factuur, verwant met het meest breidellooze fauvisme. Dat gebeurt in de periode wanneer de schilder letterlijk verblind is door het schouwspel van de natuur, wanneer hij beheerscht wordt door haar, en bezeten is door een dionysische roes. Hij schildert landschappen schitterend van licht, waarvan de armatuur wordt uitgevaagd door de al-macht van de Zon. Natuurlijk werd hier alles opgeofferd aan kleur en licht tot zooverre dat de volumen ophielden te bestaan en dat in laatste instantie het oeuvre, als geheel, niets méér was dan een dekoratief paneel, harmonieus schemerglanzend maar waarvan de draagkracht wat te veel aan de oppervlakte lag. Het hoeft echter gezegd te worden dat dit koloriet, alhoewel van een ongemeene sterkte en intensiteit, toch dikwijls te wenschen over liet, onder opzicht van distinctie en goede smaak. Op dit oogenblik wou de schilder alleen geweldige effekten geven; hij bekommerde zich niet om de kontrool der uitdrukkingsmiddelen; kleurentegenstellingen, - vrank tot aan het brutale - bevredigden hem en de bekomen uitslagen - van uitzicht schitterend - hadden dikwijls heel wat te kort aan adel en ernst. Deze mangel aan kontrool was ook oorzaak van de traagheid en de moeilijkheid waarmee Cockx zich van de meest noodlottige procédés van het impressionisme ontdeed. Zelfs nadat hij reeds geruimen tijd de simplistische nabootsing van de natuur of de ijdel-nuttelooze noteering van indrukken - zoo vaag als vergan- | |
[pagina 51]
| |
kelijk - had verworpen, bleven deze gebreken van het impressionisme hem verlammen, waardoor zijn composities zich niet op een hooger plan vermochten te verheffen. Daaraan ligt het dat de alstrakte constructies die hij in dien tijd schilderde, niettegenstaande het uitsluitend werken met geometrische vormen, niet beantwoordden aan het door den artist nagestreefde ideaal, omdat hun koloriet nog louter impressionistisch was; vandaar onevenwichtigheid en mangel aan homogeniteit. Jan Cockx talmde dan ook niet om die formule te laten varen, die, al kon zij tot interessante uitslagen leiden op gebied van dekoratieve kunst, hem toch onvoldoende scheen, om den psychischen inhoud van een schilderwerk uit te spreken. En zoo komen we aan de jongste vernieuwing die de kunst van dezen schilder heeft ondergaan. We hebben er de uitslagen van kunnen apprecieeren in het jaarlijksch salon voor Hedendaagsche Kunst, in Mei 1922, alsmede in de expositie in den Kunstkring van Antwerpen, door de Revue ‘Ça ira’ georganiseerd. Een vernieuwing van het hoogste belang, door dewelke Jan Cockx er eindelijk in geslaagd is zijn uitdrukkingsmiddelen definitief te louteren. Zijn coloriet is verfijnd en heeft een soberheid verkregen die zich heelemaal aansluit bij de strengheid van de vormelijke construktie. Zoo bezitten zijn laatste werken een evenwicht en soliditeit die we in geen enkel van zijn vroegere doeken terugvinden. Hier dient te worden aan toegevoegd dat, al concentreert Cockx heel zijn wil op de plastische waarden van zijn schilderijen hij toch den inhoud niet verwaarloost. Hij heeft zelfs enkele van zijn onderwerpen ontleend aan den godsdienst en dit heeft hem toegelaten: breed-menschelijke sentimenten uit te drukken in een bij uitstek moderne vorm, en aldus de val, door een uitsluitend-dekoratieve kunst den kunstenaar van onzen tijd gezet, te ontwijken. Dat is ten andere de groote verdienste van Jan Cockx - zooals ik boven deed opmerken - het domein van de schilderkunst op scherpe wijze te hebben afgescheiden van dit der toegepaste kunsten. Het is waar dat meer dan een stem in den laatsten tijd het nakend einde heeft uitgeroepen van het zelfstandig schilderij, en | |
[pagina 52]
| |
ik heb geen lust om mij te verzetten, óf op te schreeuwen tegen een dergelijke bewering. Nochtans kan, naar mijn bescheiden meening, niemand zeggen wat de schilderkunst van morgen zijn zal, omdat het op dit oogenblik nog steeds onmogelijk is met zekerheid te zeggen in welken zin zich de bouwkunst zal ontwikkelen. Deze bestaat op onze dagen niet meer, en de eenige hoop op herleving die we ten haren opzichte koesteren mogen, wordt ons geboden door de scheppingen van de ingenieurs, die zich gereed maken om de zwakke bouwmeesters te verdringen. Maar eens dit verdringingsproces voltrokken, welke zullen dan de nieuwe doeleinden zijn die de bouwers zich stellen zullen, en welke zal de rol van de schilders zijn in deze vernieuwde bouwkunst? Het baat des te minder, absoluut hypotheses te willen vooruit stellen, daar deze aanstaande bouwkunst en schilderkunst essentieel afhangen van de sociale omstandigheden die de toekomst ons brengt. In elk geval beantwoordt het zelfstandig schilderij nog altijd aan een ontegensprekelijke noodzakelijkheid en zijn rol blijft zuiver afgebakend van deze der dekoratieve kunst. (Vertaald uit het Fransch.) |
|