Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Benson's genade-romans
| |
[pagina 36]
| |
Voor een katholiek, en in 't bijzonder voor een katholiek jongeling (daar beide boeken nog ietwat hard geteekend, fel bewogen en vrij klaar zijn) zijn ‘The Coward’ en ‘The Sentimentalists’, twee boeiende Ignatiaansche retretten, met den stoet der groote waarheden: Zonde, Oordeel, Schepping, Eeuwigheid; met den strijd die orde brengt in kronkelende zielewolken, licht op doffe tinten; het zielehuis in gekreun en gekerm ten gronde afgebroken en heropgebouwd tot vreugde van God en menschen.
* * *
Met ‘Loneliness’ en ‘Initiation’ treden we een trap hooger, ook als schoonheid, want zachter en stiller. Een roep naar 'n heerlijk geluk zweeft hier den hoofdpersoon voorop. Geluk, heerlijke toekomst, een zomerleven, we staan aan de dageraadspoort, de lente, bloeit. Welnu, welk woord spreekt het geloof in de geluksvraag? Wel zeker, geluk, en echt geluk bestaat op aarde. - Waar? Welke bron houdt ge verborgen? Ziehier, zegt Benson. 'n Vol geluk, eene geheele, diepe en reine vrede vult de ziel die doordrongen wordt door God, leeft en rust in zijn grootheid en licht, met een hemel van zuiver licht in haar binnenst. Och! schijn bedriegt immers. En Benson neemt het voorbeeld dier jonge kunstster, Miss Marion Tenterden, door een ongeval ineens van haar stem beroofd. Maar dit meisje ontvangt als vergoeding de genade van wijsheid, en wordt in haar eenzaamheid een honderdmaal schoonere bloem van deugd en geluk dan in de wereld. En Lord Nevill Fanning die in vollen bloei der jeugd opeens door den worm eener erfelijke kwaal van binnen gekwetst wordt, groeit op tot een held dier andere Zaligheid, de onthechting van alles, het heldhaftig jongelingsvaarwel aan de gouden wereld, nu hij de hellere glansen heeft ontdekt van hoogere, eeuwige, algemeene goddelijke wetten. Met een knak, en er door, worden beide jonge menschen ingeleid tot het tijdoverschrijdend geluk, tot de bron van het geluk, veel veiliger en ditmaal onvermengd met wereldsche wisselvalligheden. | |
[pagina 37]
| |
Prachtig ontplooit Benson den groei dier zielen te midden der aandoeningen van hart en gemoed tot het zaligend tweevoudig leven van God-en-Ziel; prachtig laat hij de zuivere motieven van hooger Kristelijk leven, als daar zijn: eeuwigheidszucht, ontheffing, heimwee door die boeken zweven; tot op het arm rumoer der woelende krachten de groote hemelsche vrede neerdale en ruste. Men verwijte de katholieke romanciers, en Benson in 't bijzonder, niet, levensvijandig te zijn: de laatste bladzijde sluit telkens een deur op een wereldsch leven, ja, maar een ziel werd genezen, gelouterd, herboren 't zij tot 'n stil vroom leven, 't zij tot een schitterenden, heiligen dood.
* * *
En eindelijk het hoogste vlak. We moeten den ijszuiveren waai der eenzame hoogbergen voelen, we moeten naar de geheimzinnige alpenbloem. Gods werken zijn wonderbaar. Dàt is bijvoorbeeld roeping en zeker mystieke roeping. Zoo zijn de twee romans der roeping ‘The Conventionalists’ en der mystieke roeping ‘None other Gods’ het boetseeren door Gods handen van twee uitverkoren zielen. Hoe grootsch die verhouding van den Oneindig machtigen-en-goeden-God en de kleine, doch zuivere menschenziel door Hem bevruchtigd voor de heiligheid! Wel ja, het wonderbare is er niet uitgesloten: er zijn daar Damascus' bliksems, en duistere nacht der ziel, en Jakobs kampen, al hoogere middelen om een uitgelezen ziel méér te winnen in de katholieke gemeenschap. Algy Bannister, de held van ‘The Conventionalists’ is dan de gave jonge man, die zonder buitengewone hoedanigheden, eene heerlijke simpelheid en zuiverheid van oog en hart heeft, welke weldra uitgroeit tot hoogere en ruimere betrachtingen, tot een nood aan duur, tot een zucht naar volmaaktheid, eeuwigheid, natuurlijk niet meer passend in een gemeten en geen opvluchtkennende wereld. Hem wordt geen beproeving gespaard: hij voelt, hij lijdt werkelijk. Maar ziet, hemelroep is té wel in eenklank met zijne diepste, innigste zielesnaar; hij is wel een gevleugelde, hij is té zeker het hert dat naar de wateren hijgt. Algy, beter dan al die | |
[pagina 38]
| |
voorzichtige vrienden die in hem nog maar neigingen tot het Katholicism meenen te zien, vindt zijn levensbestemming: onweerstaanbaar ijlt hij naar de kloostereenzaamheid, naar de cel die de Kerk voor zulk een jongeling gereed hield. Hoe schoon als die ziel, in de veilige omheining, voor het eerst te spiegelen ligt, nog een weinig beroerd door de schaduw van 't wegdrommend onweer zijner roepingsstrijden, maar weldra blauw en blinkend van hemelschen vrede! Frankie Guiseley, de held van ‘None other Gods’ is, met Richard Raynald, Bensons gedroomd mystiekersbeeld, d.i. de mensch die zeggen mag: ‘Ik leef, neen Ik leef niet, Christus leeft in mij.’ Hier moest Benson dus peilen in de diepste heiligingsmysteriën die in een ziel kunnen gebeuren, de zielszee zien roeren onder den geweldigen Geest die loutert, dàn verlicht, en eindelijk tot zich vereenigt. En de uitwendige daden moeten eene afschaduwing suggereeren der diepste verlossingsmysteriën: Gethsemani-angst, stilzwijgen vóór Pilatus, 's Verlossers verlatenheid, zijn zielendorst. Welnu, Benson heeft van een gewonen Cambridschestudent een wonderen Graalridder gemaakt, een Parsifal op zoek naar den lijdenskelk die hem zou passen. Moderne ‘Quest’, langs stad en dorp, nogal verbazend, voorzeker. Wel, Frank, een ‘tramp’, een landlooper van beroep geworden, vindt daar gelegenheid om een nieuwen vorm van zielenijver aan te wenden, onder die wrakken des levens, en een soort marteldood te sterven. Stille kruiswegschim, van allerzuiversten glans in zijne grauwe armoede, tusschen het brutale leven, zelf onophoudend met oneindige zielespanningen door God bezocht.Ga naar voetnoot(1)
Benson heeft het gedicht geschreven der opwaartsstijgende ziel. Dat is het groote dat doorbreekt uit zijne verhalen, tevens allerknapst van zelfbeheersching, werkelijkheidszin, dialoog, dramatische spanning en atmospheer. Zijn ware grootheid is dat ophalen uit de diepe gronden, die lichtstralen tusschen schemer en duisternis. | |
[pagina 39]
| |
Uiterst gevoelig voor onbewuste beeld- en gevoelsseinen, raapt hij nochtans de discursieve methode aanstonds daarna krachtig van her op, om te geraken tot die intuities waar leven en waarheid in éénen stralenbundel van rede en geloof gevat zijn. Heerlijke momenten, glansdeelen der symfonie, die ge voelt aankomen om het lang ingehouden goud der volle waarheid eens voor goed uit te spreiden. Van hoeveel gebedstonden heeft hij niet uitzicht, rythmus en kracht uitgezegd! Altijd het mysterie aanvoelend, hier als bij huiverenden afgrond, daar als verlatene ruimten, dan weer vol zoetheid en helderheid van dageraad en avond, nu weer zwart als de-profundiszeeën, en soms reusachtig-vizionnair vol wondere gestalten van hemel, heelal en God in eeuwigheidslicht.
Benson heeft zijn tijd doen stilhouden en wachten totdat hij zijn dichterboodschap gezegd had: die boodschap nu was de boodschap der geloovige en godvruchtige katholieke ziel. Gewapend met al de ontledingstuigen waarin de XIXe eeuw verstikte, stak hij nochtans uit op zuiverder en ruimer geestelijke stroomingen de doffe wereld over en de eeuwigreine zielshorizonnen in. Zoo was hij in den loop der gedachte-en-kunstwereld een dier mijlpalen die een verleden sluiten en uitzien naar nieuw leven: een overgangsklassieker. Of, neen, het Eeuwige gaat zijn dichterschap in, want hij heeft gegrepen naar de overnatuurlijke snaar van het menschelijk hart, de snaar die over tijd en wereld gespannen staat tusschen dit hart en het hart Gods. |
|