| |
| |
| |
Fragment uit het Sint Bernardusspel
vertaald met toestemming van den schrijver Henri Ghéon, verzen door Hubert Buyle, proza door Herman van Overbeke.
De goden der heidenen zijn meer en meer uit Griekenland en uit Rome verdrongen geworden door het opkomende kristendom. De opperheer uit den Olympus heeft zich teruggetrokken in de Alpen, namelijk op den naar zijn naam geheeten Jupitersberg, alwaar hij met bijstand van een bende duivelen op loer ligt op de bedevaarders naar de eeuwige stad. Van de pelgrims, die te Rome bij het graf van de HH. Petrus en Paulus devotie gaan doen, valt steeds de tiende in de macht der duivelen. Zoo gebeurt het den tiende van een groep bedevaarders, die zich in het klooster te Aosta over hun droef voorval gaan beklagen.
(te oud om in het gebergte het pas van den booze te bevrijden, bidt).
Jezus, die bittere passie leedt
en moest voor allen tol betalen,
aanhoor mijn smeekgebed, ik weet
Gij luistert graag naar simple talen.
(Hier schuift het hemelgordijn open, waar naast God de Zoon op zijn troon gezeten, aanwezig zijn Onze Lieve Vrouw, de Engel Gabriël en Sint Niklaas).
O Vader, Koning hooggetroond,
laat neer de hulp van Uw genade,
die ons vereent tegen den kwade
met glorie onzen strijd bekroont.
O Geest, doof niet uw glanzend licht
voor 't somber dolen onzer zonden.
De Kristenheid in banden ligt
waar sloeg de duivel haar vol wonden.
We aanroepen U, O Maagd en Moeder
Maria, die ons toevlucht rest:
U weigert nooit - Gij weet het best
Uw Lieve Zoon, ons aller broeder.
Zend ons ziel - rein en boetvaardig, -
die koom' verbrijzlen langs de baan
het afgodsbeeld, sluw en wreedaardig...
laas! dat we altijd herbouwen gaan!
Gij zijt fonteyne van komfoort
van 't beste goed - ei Moeder lieve.
Dat U de vrome beê believe
van een die staat voor d'eeuwge poort.
| |
| |
(bidt tot God de Zoon).
Zoon lief, hebt Gij de beè gehoord,
van brave priester 't lange smeeken,
wiens groot vertrouwen niets kan breken.
Zijn schoone liefde U niet bekoort?
Zoon Lief! O! zoo het u behaagt,
zijn arme kudde op weg naar Rome
wordt noch mishandeld noch verjaagd,
En laat ze vreedzaam huiswaarts komen.
Haar kwelt de duivel Jupiter,
Eens was hij draak, eens was hij slang.
Hij vluchte naar zijn hel, heel ver
van hier, en 't volk zij niet meer bang...
'k Verneem, mijn Lieve Moeder 't schoon
rekwest door U hier voorgedragen
voor 't zondig volk. Zou 't u behagen
dat hun vergeeft Uw Eenge Zoon?
Heel zeldzaam, weet, rijst hun gebed
naar mij en klein ook is hun liefde...
Maar 'k wou niet dat mijn toorn U griefde
Voor mij is nw liefde: Wet.
Ja, dees suppliek is waarlijk vroom
en kwam ook ras mijn Harte raken.
'k Vervang den grijzen aartsdiaken
en wek een man op zonder schroom.
Wat d'oude niet vermocht zal hij,
O Moeder! Hij voltooit mijn plannen:
de heiden-afgod wordt verbannen.
't Behaagt U? Des ben ik zeer blij!
Heb dank, O Kind, wat spreekt gij lief
en schoon en gansch naar mijn gerief.
Vlieg, Gabriël, vlieg haastig naar
dien priester, ginds op aard. Te midden
weinig devootlijk volkje, waar
hij zonder rusten knielt, al bidden.
Verkond hem snel de goede mare
Heb spoed! Wil niet uw vleuglen sparen...
Heer! wijl hij juist een bêe begon
Spreek ik hem toe van dees balkon.
(Aan den rand van den balkon - Hij buigt voorover. Tot den aartsdiaken.)
Zij die waakt op de tresoren,
goedertierenheid en gracie,
zendt U, na haars zoons verhoren,
antwoord op uw supplicatie.
| |
| |
Man, verheven in de deugd,
komt weldra van 't Beeld des heiden
't bergpas en het land bevrijden.
Zoo wil God het! Wees verheugd!
Gezegend God en Onze Vrouwe!
Maar wie spreekt d'armen zondaar aan?
'k Hoor stem zoo frisch als roze-blaên,
Als geurig gras en hemels-dauwe...
'k Heet Gabriël, mijn naam zoo luidt.
Genoeg!
Zoo iemand naar dit voorval vroeg,
Zwijg stil, en breng dit nieuws niet uit!
De jonge Bernard van Menthon is de door God geroepen en uitverkoren bevrijder. Na zijn studiën te Parijs te hebben voltrokken voelt Bernard zich geroepen tot den dienst van God. Zijn vader echter dwingt hem tot verloving met Marguerite van Miolans. Alhoewel met tegenzin toch - om niet tegen het vierde der tien gebonden Gods te zondigen - gehoorzaamt hij aan vaders wil. Maar op den vooravond der bruiloft, vooraleer hij zijn verloofde, die reeds in aantocht is, te gemoet gaat, bekent Bernard aan zijn ouders de tweestrijd in zijn ziel.
Ik herhaal het, ik heb ongelijk. Dag aan dag heb ik laten voorbijgaan zonder ja of nee te zeggen. Maar hoe zou ik ja of nee zeggen. Nee te zeggen was ongehoorzaam zijn aan u... Dat wilde ik niet. Ja te zeggen was mijn eigen wil doordrijven in plaats van den wil van God, die alleen bevoegd is om over ons leven te beschikken... Ik heb gewacht opdat God zou beslissen.
Dat hij zou beslissen. En wanneer? En hoe? En op welke manier? Zoudt gij kennis krijgen van zijn beslissingen? Gebeurt u dat soms?
Het gebeurt dat hij er kennis van geeft.
(Poos).
Misschien moest ik het u niet zeggen, maar ik wil niet dat voor u iets verborgen blijft...,
(Hij aarzelt).
(vertrouwelijk).
Het moet u niet over verwonderen vader. Ik meen dat God een maal reeds tot mij gesproken heeft.
Tot U? Onze Lieve Heer?
(Tot zijn vrouw).
Hij is gek! Hij is gek!
Laat hem met rust, beste heer.
(Tot Bernard).
En wat heeft hij u gezegd, Bernard?
Hij riep mij bij mijn naam... Dat is al... Maar zijn stem kwam van binnen in mij en weerklonk tot in het diepste van mijn ziel - en weet ge, moeder: onmogelijk er zich aan te bedriegen. Stel u voor... Een steen valt in het water en maakt kringen en nog kringen, die uitgroeien, verbroken worden en zich weer hervormen. En de stem van God wekte in mij op, allerlei redenen om hem te volgen en alles te verlaten.
Alles verlaten? Ook ons, Bernard?
| |
| |
Luistert er niet naar. Hij vertelt onzin.
(vervolgend).
Het was alsof hij tot me zei: Jawel, Bernard, de huwelijke staat is goed; maar weet wel dat hij niet de beste is die er op de wereld bestaat... Jawel, Bernard, de liefde der ouders is zoet en zoet ook is de liefde van de vrouw; maar er is een liefde die nog veel zoeter is, Jawel, Bernard, een schoon gezin is een zegen op aarde; maar het beheer te voeren over een klooster, over een parochie wordt nog meer gezegend, want het komt ten goede aan een grooter aantal menschen. Jawel, Bernard, indien men wil dat gezinnen blijven bijeen houden, dat huwelijken bloeien, moeten er enkelen zijn die gaan zonder te huwen, zonder gezin, zonder iets,... waar vreemde en grootere plichten hen wachten. Ga heen. Ga heen! Te veel Kristenen zijn in nood.
(Poos).
Zoo sprak de stem.... Maar sinds lang heeft ze niets meer gezegd.
Des te beter! Des te beter! Het is dus dat zij er aan verzaakt. Opperbest! Laten wij er als 't u belieft niet meer over spreken.
En gij zoudt het hart er toe hebben, Bernard, uw arme moeder te verlaten?
(Bernard wendt de blikken af).
Daar is geen sprake meer van, Vrouw Bernoline. God zwijgt!
God zwijgt; helaas... Ik hoopte dat hij wellicht nog zou spreken.
Doch, Sint-Niklaas, mijn Patroon noch Onze Lieve Vrouw hebben mij mijn plicht voorgehouden,.... ofwel heb ik niet goed geluisterd. Een mensch is zoo verstrooid. Zoo komt het dat ik in het donker blijf zonder hope, zonder troost... en met duizend bekoringen om mij heen!
Welnu, het is hoog tijd dat gij uit het donker wegkomt, jongmensch. Als God zwijgt dan is het dat hij in den raad van Zijne Hooge Wijsheid besloten heeft het woord, de macht en de beslissing te laten aan den heer, wien het van rechtswege toekomt en daartoe meer bevoegt is: aan mij uw vader, naar de natuur en door het Sakrement. Koman, komaan, Onze Lieve Heer wacht niet om het huwelijk van een baron te verbreken tot op den vooravond van de bruiloft, wanneer alle onkosten werden gedaan. Niet dat ik over iets spijt heb! Men moet doen naar rang en staat! Maar ik kan u zeggen dat de uwe ons heel wat kost, niet waar Vrouwe Bernoline.
Ik geloof zelfs dat we het te grootsch hebben aan boord gelegd.
Niets is te grootsch voor den eenigen erfgenaam van onzen naam. Maar ik wil terugkomen op het feit dat God, gezien hij ons alle maatregelen liet nemen, alle voorbereidselen, alle aankoopen liet doen, gezien hij twee deftige families in hun degelijkschen handel en wandel liet storen, een bisschop liet lastig vallen en heel een huis in rep en roer liet brengen, hij zijn goedkeuring hecht aan het besluit dat ik heb genomen. Door mijn mond, Bernard, beveelt hij u te trouwen. Overigens ik ben maar al te goed hier mijn kostelijken tijd te willen verbeuzelen aan een boel inbeeldingen. Marguerite van Miolans is op weg en wacht op uw eeregroet. Bernard, ga!
(Poos).
Nee, dat is het niet. Ik bid er u om. Ik beloof u dat ik zal nadenken, geen voorbarig besluit nemen tegenover u.... Ik moet bidden....
| |
| |
Veel bidden nog... van hier tot morgen, opdat er mij licht gewordt. En enkel één nacht blijft me nog over.... Vader, sta me toe dat ik naar mijn kamer ga.
Hoezoo? Wat? Hoezoo? U onttrekken aan een plicht van wellevendheid? Wat zou de familie van uw bruid er over denken? Maar stel u toch voor? Ge kunt bidden onderweg.
(Wanhopig).
Bij al den eerbied dien ik u verschuldigd ben, beste vader, ontsla mij van deze verplichting.... Mijn verloofde zal mij niet kwalijk nemen. Men kan voorwenden dat ik ziek ben.... Het zal er niet om geloochend zijn! Ik voel me sinds van morgen niet goed.
Gij hebt te weinig geslapen en gedurende te lange nachten samenzweering gehouden met Meester Germain. Maar als het zoo mocht zijn dan draagt men er u heen in een draagstoel.
(op de knieën).
Edele vader!
Ik beloof al wat men wil... al wat men wil... voor later! Maar nee... nee... dat niet! Ik smeek er u om....
(Eén kreet).
Ik wil niet, ik kan niet!...
O, wat al passie. Bij Sint Gilles, nu wordt het me klaar. Gij hebt haar lief, gij hebt haar lief?
(de handen voor het gezicht).
Vader!
De roep des harten! De roep des harten. Is ook de roep van God.
(Zacht).
Sta op, God neemt stelling voor het huwelijk. Gij verlangdet een teeken, daar is het. Over enkele oogenblikken zal hij u door de zachte stem van Marguerite volkomen overtuigen.
(ten gronde).
Mijn God, mijn God!
Arme jongen. Waarom tegen u zelf te strijden?
(Zij helpt hem recht en omhelst hem).
Gehoorzaam aan uw vader en aan uw liefde, Bernard.
Het zij zoo, Moeder.
(Poos).
Moet ik nu al vertrekken?
Goed.
(Hij doet een stap om heen te gaan, wendt zich dan tot zijn vader).
Vader?
God neem het u nooit kwalijk dat ge mij van hem hebt afgewend.
Deze ontmoeting der verloofden wekt in Bernard een steeds vuriger liefde op voor Marguerite. Doch den laatsten nacht vóór de bruiloft brengt hij door in gebed en wordt hij uit groote bekoring gered, den huize uit en het klooster te Aosta binnengeleid door de hulp van Sint Niklaas. En even als Bernard zijn bruid trouw blijft in den Heere, zoo blijft Marguerite haar bruidegom trouw in een karthuizer klooster.
Later wordt Bernard de groote heilige, die in 1923 bij de gelegenheid van de duizendste verjaring zijner geboorte, door Zijn Heiligheid de Paus, aangesteld als voorzienigheid der Alpenreizigers. Te zijner eer wordt het ‘schoone spel’ in Vlaanderen door het Algemeen Verbond voor Katholiek Tooneel, te Gent, in de Handelsbeurs, Kouter, op 10, 11 en 12 Februari 1924, gecreëerd onder hooge bescherming van Z.D. Mgr. Seghers, bisschop van Gent met door Karel Maes geteekend decor en onder leiding van Herman Van Overbeke.
|
|