gerukt tot medelijden. Dit gebeurt, telkenmale de teekening half afgewerkt is. En dan is het telkenmale een oogenblik van tweespalt.
Waarom die tweespalt tusschen hart en verstand?
Omdat ons hart, - 't bekeek al zooveel desillusies, - altijd een open oog houdt op ons lyrisme. Laat ons daarom twee personnages scheppen: gij, X, mijn verstand, koel, nuchter, spottend; en gij, Y, mijn hart, mijn hart dat uitrukt naar onmogelijkheden. Wie ons werk beziet zal misschien meegevoerd worden op ons lyrisme, en zwijg dan heel stil, gij, X, mijn verstand. Maar zoo de toeschouwer ongevoelig blijft, spring spoedig bij, en red het spel, 't gewaagde spel van ons hart.
Die ontdubbeling ligt noodzakelijk in Mevrouw Cauterman's werk. Ze weet het, de stumperds die ze, bijna zonder subterfuges, teekent, zijn niet schoon; ze neemt haar toevlucht nooit tot gemakkelijke fantasie-methoden; ze is zelf heel gierig met te hevige tegenstellingen van wit en zwart, die eenige goudkleur der teekenaars. Er gaat alleen een sprankje van hun gevoel uit naar haar modellen (probeer mijn hart!) Maar aanstonds begrijpt ze dat zulke miseries in de mogelijkheid niet zijn om een kunstenaars-temperament te voldoen (ter hulp, mijn verstand!). En dan staan ze daar, half-miserabel, half-bespottelijk, tegelijk verstandelijk weergegeven, en met gevoel.
Daar hangen in Mevrouw Cecile Cauterman's atelier: die blinde strompelaars van Breughel; ze hangen daar, de rampzaligen van toen, midden hun broêrs en zusters, de rampzaligen van nu. En ge hebt de tegenstelling van twee miseries: de eind-middeleeuwsche en de post-naturalistische. Laat ik eens voor u mogen oproepen: een berechting in een bordeel: over de miserabelen van Breughel gloeit het vlammeken der berechting; over Mevrouw Cauterman's miserabelen gloeit er niets.
Besluit?
We weten heel goed dat Mevrouw Cecile Cauterman's teekeningen documenten zijn voor onzen tijd. Waarachtig, er waren op dit oogenblik weinig vlammekens rond onder de menschen.