Pogen. Jaargang 1(1923)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] [Nummer 8] Herfstlied. Wij hebben de wind horen hijgen aan de luiken van het huis als een vermoeid reiziger: hij kwam van achter de bergen en van over de oceaan. Een dag zullen wij de tuin zien lijk een uitgestorven vissersdorp: de bomen: een troep onttakelde botters! Een grote blanke zon zwaaide de zomer tot afscheid - en is gestorven als de finale van een groots orkest: koper, pijpen en tamboerijnen. Nu voelen wij plots hoe het bloed en sourdine ruist door ons heen. - Zo wanneer de vloot is afgevaren en de kaden zijn stil, één eenzame schippersjongen tuurt nog de verre zeilen na, dan haalt hij zijn fijfel te voorschijn en zendt een lang klaaglied van heimwee over het water. - Ergens in het ander halfwereldrond loopt nu de Mei binnen met volle muziek en klappende paviljoenen. Gelieven in lange slierten wachten haar op, de grijsaard zont zijn witte kruin; op alle dingen, hard en kil, is de zegening als van een warme moederhand. Ons heeft tans de reidans losgelaten: vermoeid zijn wij teruggevallen in een grote stilte. [pagina 242] [p. 242] De vlam van merel en nachtegaal brandt niet meer in de nacht, de sterren zijn niet meer dicht betrokken in ons liefdespel. Daar is een rijpe zachtheid gekomen in ons woord, een schroom in onze ontmoeting - als de verstilling van het meer wanneer de zon is ondergegaan, de luide boten geborgen in de kreek. Scheert nog een vogel over het vlak: de allerlaatste glimp van het licht draagt hij mede naar zijn nest. O deze lange ontroering tussen mij en jou als na een luide symphonie, té luid voor onzer zielen kracht: die dolen in het zwijgen om mekaar, vinden zich in een licht, of in een vroom gebaar, en drijven dan langzaam, op wat rest van klank, over de wereld en haar jachtend tornooi naar het roerloos uur waarin God is geweest tot de mens lijk een tak glycienen die hem overlommert met zijn koninklike dracht! Nu zal ik de donkere druiven plukken en ze hangen in je haar! Als ik de eerste groepjes om je ogen tel - mijn hart plots in mij verkilt - wil ik herinnering aan mei en zon diep in mij oprapen en om je zijn: een warme, brede nis van licht (dat is voor het wenken van verre jaren: passieloos maar schoon-gaaf in egale blijheid van dagen!) dat je verborgen zit in de eeuwige mei van mijn ziel gevuld met de honig van je tranen en de bloesems van al je levenseizoenen! WIES MOENS. Vorige Volgende