Pogen. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Foerster's Christusboek
| |
[pagina 228]
| |
werd naar de boschlucht en het zonnebad - de eeuwige en natuurlijke elementen van alle gezonde ademhaling en ontsmetting - evenzoo kwam men stilaan tot de overtuiging dat de zielstuberculose niet kon genezen worden door een kuur bij Kant, door een stortbad van Plato of een dieet der moderne wijsbegeerte, 't Was al te ver gekomen; de kwaal zat te diep. En uit alle hoeken wordt de moderne mensch er thans op gewezen dat hij zijn zielsgezondheid slechts kan herwinnen, door een terugkeer tot dén Grootmeester der Zielshygiene, door een bad in de Zon van het Eeuwige Licht en van de Eeuwige Waarheid, door een kuur bij den Maker van 't Zieleleven, door het magnetisme van den ‘stalen Christus’.
Dit blijkt hoe langer hoe meer de beteekenis te zijn van de jongste beweging in het geestesleven: Christus komt terug op de lippen bij de socialisten, bij sociologen, bij kunstenaars, bij psychologen, bij denkers en paedagogen. In de huidige crisis mogen er vele gebeurtenissen en gedachten zijn die ons christelijk gemoed doen gruwen; dit verschijnsel volstaat op zichzelf om ons tot optimisme te stemmen betreffende de toekomst.
‘Gij, vrijdenkers, zegt Foerster, gij zijt geen moderne menschen meer. Gij waart het vijftig jaar geleden. De mensch, die door de vrijdenkerij is ten onder gegaan, de mensch die jarenlang met steenen werd gevoed en thans naar het brood des Levens hongert - die is echt “moderne” mensch. Ik ben ook een van die modernen, en ik meen te weten, dat hoe moderner, des te méér vatbaar men is voor Christus en voor de Kerk. Om zich dadelijk in den gedachtengang van dit boek in te denken, is het hoogst belangrijk voor oogen te houden, hetgeen Foerster als de hoofdoorzaak van het moderne Anti-Christendom beschouwt. In al zijn werken heeft hij er steeds met klem op gewezen dat de moderne mensch aan het Christendom is vreemd geworden, niet -zooals men het zich al te vaak voorstelt - door zijn wetenschappelijke scholing, zijn positieve kennis, zijn strenge objectiviteit, zijn scherpen observatiegeest, zijn realistische mentaliteit, maar wel integendeel door zijn abstracte en levensvreemde ontwikkeling, door zijn gebrek aan realistische zelf- en levenskennis, door zijn uitsluitende studie der buitenwereld, door zijn eenzijdig intellectueele vorming. | |
[pagina 229]
| |
door zijne onkunde in zake werkelijke toestanden en levensproblemen, met een woord, door zijn gemis aan gezonden werkelijkheidszin. “De moderne mensch is aan het Christendom vreemd geworden omdat hij aan zichzelf en aan het leven is vervreemd”. In dit boek heeft Foerster deze zijn hoofdgedachte nog eens raak uitgedrukt. Wij hebben ons uit het leven uitgestudeerd! Ten tijde van Christus waren de schriftgeleerden slechts een kleine kaste; thans zijn wij allen schriftgeleerden geworden. Dat de moderne mensch zoo éénzijdig naar buiten of naar 't abstracte is gericht, en aldus aan zichzelf en aan het werkelijk leven is vreemd geworden, daarin ligt de eigenlijke oorzaak van het moderne Anti-Christendom’. Tot die grondgedachte is Foerster door eigen levensondervinding gekomen. Zijn universiteitsopleiding liet hem totaal onbevredigd; hij stapte 't leven in met een gevoel van groote geestelijke ijlheid en onrust. Instinctmatig voelde hij in zich den nood om zijn levensbeschouwing door een dieperen kijk op het werkelijk leven te volledigen. Na zijn doctorsexamen wijdde hij zich twee jaar aan de studie der arbeidersbeweging en aan het probleem der jonge misdadigers; hij was werkzaam in de armenverpleging, ondernam studiereizen naar Engeland en Amerika en begon eindelijk te Zurich praktisch opvoedingswerk op het gebied der karaktervorming. ‘Deze toeleg op het werkelijk leven en de concrete problemen van den levenden mensch is de eigenlijke oorzaak geworden van mijn innerlijken ommekeer. Nu begon ik het Christendom met andere oogen te zien. Voorheen scheen het mij levensvreemd, dood en verouderd - dan bemerkte ik dat ik de levensvreemde en de doode was geweest: ‘Wanneer de dooden ontwaken!’ ‘Heden ten dage ben ik er diep van overtuigd dat velen mijner medemenschen, zoo zij denzelfden weg tot de levende levens- en zelfkennis willen doormaken, insgelijks tot de inzichten zullen komen, die ik zelf voorsta. En dan zullen zij ook niet meer stilblijven bij een academisch verwaterd en modern ontzenuwd Christendom, maar dank zij een concreter kennis van den mensch en van het al-te-menschelijke, zullen zij er toe komen de bovenmenschelijke grootheid van Christus te begrijpen en te vereeren’. Uit die bloedeigen levensondervinding is Foerster's overtuiging gegroeid die tot motto van heel zijn werk kan dienen: ‘Terug naar | |
[pagina 230]
| |
de werkelijkheid is terug naar de waarheid; terug naar het leven is terug naar Christus!’ Hierin ligt de taak die de ethieker en karakterpaedagoog Foerster zich heeft gesteld: door de analyse der levenswerkelijkheid den modernen mensch terugleiden tot de oude christelijke waarheden. In dien zin is hij de ‘Missionaris der Heidenen’, de ‘bruggenbouwer tusschen den modernen mensch en het Christendom’, de groote ‘Verzoener tusschen de moderne wereld en de traditie’. ‘De taak die ik mij gesteld heb ligt hierin: de kloof tusschen godsdienst en modernen geest in heel haar diepte te vatten en de moderne ziel eerst in voeling te brengen met die waarheden, waarvoor haar bevattingsvermogen vatbaar is. Ik heb mij steeds in de eerste plaats als Missionaris der Heidenen gevoeld. Ik heb steeds vooral willen dienstig zijn aan menschen die aan de Kerk vervreemd waren’. Hier ook ligt de beteekenis van Foerster's ‘inductieve methode’, die hij ook analytische of psychologische en in dit boek de ‘psychagogische’ methode noemt. Foerster is er van overtuigd dat, op zedelijk-godsdienstig gebied, men niet dient uit te gaan van het zedelijk beginsel of van het dogma, maar van den modernen mensch, van diens mentaliteit, van diens gedachtenkring, van diens levensondervinding. Het oog van den modernen mensch dient gescherpt voor de werkelijkheid van zijn zieleleven, voor de verwikkelingen van zijn zedelijke moeilijkheden. Hij gelooft in de autoriteit van 't leven; laten wij hem langs dien kant aanvatten, zijn levensbegrip verhelderen, zijn levensinzicht verdiepen, de anatomie van zijn geestesleven uiteenzetten, de geographie van zijn hart ontplooien, de dynamiek van zijn passies blootleggen en de werkelijkheid zal hem onweerstaanbaar nopen tot het eerbiedig heen-schouwen naar Christus, als den grootsten Realist die zich ooit over 't leven heeft uitgesproken. Van dit standpunt uit gezien konden al de werken van Foerster betiteld worden: ‘Levenskunde’, levenskennis, studies in het concreet zedelijk leven, aanleiding tot zelfkennis, tot levensinzicht. Foerster is er van overtuigd dat de grond van de moderne mentaliteit eerst dient omgeploegd, vooraleer er het zaad der Heilswaarheden in te werpen. Het onkruid van het naturalisme, de woekerplanten van de cultus der wetenschap en geleerdheid, zelfoverschatting, nationale trots, staats-aanbidding en allerhande machtspreuken en begoochelingen van onzen | |
[pagina 231]
| |
tijd, dienen eerst omworteld en bedolven, vooraleer de moderne mensch oor en hart vrij hebbe voor Christus. Dit beploegen, dit bereiden der moderne mentaliteit om ontvankelijk te worden voor de oude christelijke waarheden is de taak die Foerster zich gesteld heeft. 't Is uiteraard een paedagogische taak en ze dient beoordeeld als dusdanig, wanneer er spraak is van de waarde zijner inductieve methode en zijn standpunt in zake objectieve waarheid der dogma's. Men leze zijn ‘Voorbericht’ en neme tevens nota van de volgende verklaring: ‘De“gereede” waarheid der dogma's neem ik natuurlijk aan. Zonder dezelve zou den opvoeder alle omhoogheffende kracht ontbreken. Doch de paedagogische taak ligt hierin, dat men de brug moet vinden tusschen den ongereeden mensch en de gereede waarheid. Nu, hoe meer men deze lastige taak moet opnemen bij jongelingen die aan alle godsdienstige traditie zijn vreemd geworden, des te meer men inziet, hoe lang de grond voorzichtig dient voorbereid, vooraleer men met de gereede waarheden kan voor den dag komen. Dat ik de inductieve in plaats van de deductieve methode gebruik, geschiedt dus niet, omdat ik de synthese boven de analyse verkies, maar wel omdat de paedagoog, in zijn ijveren voor de moderne jeugd, thans veel meer door inductie dient te veraanschouwelijken wat in tijden van geloof niet noodig bleek. Doch de geloofsidealen staan voor mij hoog boven het gebied der ervaring verheven; voor mij staan zij gebouwd op den onwrikbaren grondslag, waarover ik herhaaldelijk heb gezegd, dat hij geen andere zijn kan, dan deze waarvan de Apostel Paulus heeft gesproken, n.l. Jesus-Christus.’ In zijn ‘Christusboek’ heeft Foerster die taak in heel haar omvang aangevat. Hier vindt men de meest typische toepassing van zijn inductieve methode. Om de christelijke levensbeschouwing bij den modernen mensch weder ingang te doen vinden, gaat Foerster uit, noch van 't Evangelie, noch van de traditioneele christelijke waarheid, noch van de Kerkelijke Christus-figuur, maar van den modernen mensch, wiens levens- en zelfkennis hij derwijze verscherpt en verruimt dat ze van lieverlede ontvankelijk wordt gemaakt voor het besef van het hooger zieleleven. Heel zijn methode is gegroeid uit zijn eigen geestelijken ontwikkelingsgang. Plato en Schopenhauer stonden aan de wieg van zijn eigen wedergeboorte uit het moderne Heidendom; die twee denkers zal hij | |
[pagina 232]
| |
thans ook tot wegwijzers maken naar de christelijke levensbeschouwing. Plato dient aan den modernen geest de werkelijkheid van 't innerlijk zieleleven te doen beseffen en naar boven den geestelijken horizont te verhelderen; Schopenhauer dient den mensch uit zijn natuurgebondenheid los te schudden en hem in de concrete levensproblemen in te wijden. Beide denkers zijn de groote leeraars der werkelijkheid en zijn derhalve geroepen om de wegwijzers te worden naar Christus!
***
Met het begrip dier paedagogische taak, is men het best bereid om den paedagoog Foerster en den geest zijner paedagogiek in het ware daglicht te zien. Bij het lezen van Foerster's werken en vooral van dit ‘Christus-boek’ denkt men onweerstaanbaar terug aan den tijd, wanneer de horizont van den ‘paedagoog’ begrensd bleef bij het schoollokaal, bij de kinderwereld en bij de praktijk van onderwijs en opvoeding; aan den tijd, wanneer het vak der ‘paedagogiek’ op den barometer der wetenschappelijke belangstelling, dicht bij het nul stond aangeschreven. Thans is de naam van ‘paedagoog’ een eeretitel, gedragen door enkele der meest vooraanstaande denkers van onzen tijd; thans is dit vak geklommen, van op het vriespunt, tot in de koortshoogten der algemeene belangstelling. Deze verandering in de temperatuur der paedagogische atmosfeer is aan verschillende oorzaken te wijten. Al te vaak wordt er beweerd dat ze 't gevolg is van de ‘nieuwe’ bevindingen der zielkunde, van de ‘opzienbarende’ uitslagen der experimenteele methoden, van het tot stann komen van een ‘nieuwe’ opvoedkunde. Feitelijk is er een ‘nieuwe’ tijd aangebroken, waarvan al de typische elementen, als: democratie, wetenschap, nationalisme, zedelijke en godsdienstige ontreddering enz., de beteekenis van onderwijs en opvoeding in een heller daglicht hebben gesteld en het belang ervan hebben verhonderdvoudigd. Evenwel, om aan dezen: ‘nieuwen tijd’ te beantwoorden, diende de oude paedagogiek niet ten gronde afgebroken en op heel nieuwe grondslagen heropgebouwd. | |
[pagina 233]
| |
Niet de grondpijlers, niet de beginselen, niet zoozeer de paedagogiek zelf diende vernieuwd en gemoderniseerd, maar de paedagogen dienden moderne menschen te worden. Een ‘modern paedagoog’ in dien zin is Foerster. Inderdaad, al zijn werken hebben tot leitmotief, de gedachte die hij zelf als ondertitel schreef op zijn ‘Geslachtelijke Zedenleer en Opvoedkunde’: ‘Een nieuw betoog van oude waarheden’. ‘Foerster is er manmoedig voor vooruitgekomen, dat er niets te oud is om waar te zijn, maar ook, dat er niets te nieuw is om niet te kunnen verwerkt worden tot een steen die 't voetstuk kan verheffen, waarop de oude waarheid dient verheven, om door de moderne menschen gemerkt, bewonderd en omhelsd te worden. Zooals weinig anderen, heeft Foerster den maalstroom van het moderne leven doorzwommen; zijn geest ontbolsterde bij de reuzen der moderne gedachte: bij Kant, Comte, Schopenhauer, Marx, Spencer, James en Bergson; in zijn jeugd stond hij onder de drommen van het socialisme; al de demonen van den modernen tijd hebben hem een tijdlang betooverd: hij heeft geloofd in de evolutie, geloofd in de wetenschap, geloofd in het socialisme, geloofd in Nietzsche, geloofd in de zedelijke kultuurbeweging; jarenlang deed hij aan sociale actie in Duitschland en Zwitserland en later in Engeland en Amerika... Doch, door het geschitter van het allermodernste, liet Foerster zich niet verblinden en hij werd de paedagoog die méér dan wie ook, voor de eeuwenoude waarheden van het Christendom in de bres staat. Maar zijn eigen studie en ondervinding van moderne menschen, gedachten en bewegingen heeft hij zich ten nutte gemaakt. De tijd dien hij in het moderne kamp heeft doorgebracht, is hem te stade gekomen. Hij kende de sterke en de zwakke punten in de verschansingen van het modern geestesleven; heel de vuurlijn lag klaar voor zijn oogen, hij kende elke positie, elken verkeersweg, elk arsenaal; en vooral hij was in voeling gebleven met de gedachten, de gevoelens, de mentaliteit der manschappen... Zóó was het hem mogelijk de moderne verschansingen met den besten uitslag te bestormen: met de artillerie der moderne wetenschap en techniek beschoot hij de loopgraven van het modern verstand, van de moderne school en van de moderne kultuur; met de bommen uit het arsenaal der moderne wijsbegeerte deed hij het bruggenhoofd springen van het moderne individualisme en velde hij het monster van | |
[pagina 234]
| |
den modernen Staat; kortom, Foerster stond heel en al op modern terrein, streed met moderne wapens, volgde moderne methoden, maar al het ‘nieuwe’, al het‘moderne’ wist hij te smeden tot een ‘betoog’ tot een ‘grondlegging’ van de oude christelijke waarheden. De paedagogiek van Foerster is zoo oud als het Christendom, maar de paedagoog Foerster is even modern, even vooruitstrevend, even op de hoogte van de jongste bestrevingen en gebeurtenissen van onzen tijd als een onzer grootste hedendaagsche dagbladen.
***
De eeuwige jeugd van de eeuwenoude Christelijke levensbeschouwing door den modernen mensch doen aanvoelen, is het hoofdthema van Foerster's Christusboek. In dit boek vooral straalt de diep psychologische kunst door waarmede Foerster de moderne ziel weet aan te vatten in haar eigen denkwijze en haar eigen nood, in haar eigen problemen en twijfels; hier vooral zal men bewonderen de meesterlijke paedagogische kunst waarmede hij den modernen mensch, aan eigen hand, weet op te leiden, van uit de vallei der moderne mistigheid naar den berg van 't eeuwige Licht die Christus is. ‘Op Golgotha alléén werden al de problemen der wijsbegeerte opgelost; alle wijsbegeerte die de leer van het kruis ontwijkt, verloopt in onvruchtbaar gezwets’. Dit is de radicale christelijke gedachte die allerwege als leitmotief doorklinkt; dit is de toetssteen die aan al de moderne levensbeschouwingen wordt aangelegd. ‘Geen ander socialisme is leefbaar dan het socialisme dat van het Kruis komt’. ‘Alleen de gekruisigde God kan het sociaal probleem oplossen’. Tegenover het naturalistisch gezwets wordt hooggehouden dat ‘Christus ons het wezen en de wet van het leven van onder tot boven onvergelijkelijk dieper heeft ontsluierd dan de geheele biologie het ooit zal vermogen’. De moderne persoonlijkheidscultuur kan enkel gedijen in en door het Geloof in God: ‘Eerst in God en met God geraken wij in het bezit van onze hoogste geestelijke kracht; verdwijnt het geloof in Hem uit de menschelijke ziel, dan zijn wij ons zelf niet meer. Enkel van God uit, kan de mensch waarlijk persoonlijk als een eenheid leven en handelen.’ | |
[pagina 235]
| |
Evenals de moderne levensbeschouwingen, gaan ook de moderne opvoedingstheorieën mank bij gebrek aan het Christelijk levenselement: ‘Wij modernen, wij bezitten noch echte vorming, noch waar karakter, want beide beginnen met de tien geboden; en noch literatuur, noch paedagogiek, noch volkshuishoudkunde kan een kultuur redden, die deze grondvesten niet meer begrijpt en die niet meer verstaat hoe oneindig veel meer levende wijsheid en wetenschap over mensch en natuur er verzegeld ligt in die allereenvoudigste en allerverhevenste vingerwijzingen dan in al de machtspreuken van de moderne afgoderij.’ ‘Christus is de ontwikkelingswet en 't ontwikkelingsdoel der zielen.’ Zoo is het ook gelegen met de speciale paedagogische problemen. ‘Het wezen, de zin, de oplossing van het sexueel probleem wordt veel scherper gevat, wanneer men van de H. Maagd uitgaat, dan wanneer men de physiologie te rade gaat.’ De Grootmeesters der huidige gedachten als Eucken, Boutroux, Benjamin Kidd, Stanley Hall hebben er met klem op gewezen dat zedelijke opvoeding zonder godsdienstige grondslag ten slotte op het zand is gebouwd. Die gedachte is de centrale gedachte van Foerster's werk en de wezenskern van dit boek. De dag breekt aan waarop uit alle hoeken tot de leeken-karakter-paedagogen zal worden toegeroepen, het woord dat Foerster tot de vrijdenkers heeft gericht: ‘Gij leeken-karakterpaedagogen, gij zijt geen ‘moderne paedagogen meer’. Ge waart het vijftig jaar geleden.... De moderne paedagoog is hij die er van bewust is dat de wereldlijke karakterpaedagogiek steenen in plaats van brood geeft; hoe ‘moderner’ des te meer hij ervan overtuigd is dat alle echte karakterpaedagogiek enkel komen kan van den ‘stalen Christus’. |
|