Van de jonge katholieke dichters, die hun werk publiseren in ‘Roeping’ noem ik hier enkelen van wie nu reeds mag worden verwacht dat zij ons blijvend werk van Schoonheid zullen schenken: Gerard en Henri Bruning, Jos. Verjans, Rob. De Wilt, Jac. Schreurs M.S.C., Gerard Wijdeveld, Albert Kuilen.
Het sterkst is tot nog toe ongetwijfeld het werk van de beide Bruning's. Er staan prachtige dingen in de ‘Reflexen’ van Jac. Schreurs M.S.C., o.m. dit heerlike gedicht:
Alle klokken van Limburg luiden in mijn hart om U,
alle tuinen van Limburg bloeien in mijn vleesch
er is klank van fonteinen in mij
en reuk van rijp fruit voor U -
met af en toe een enkele verzwakking in makkelik vaangeklapper, maar met doorheen het ganse gedicht de rustige volgehouden-heid van éénzelfde schoonheid-bedwongen verrukking. Zo zijn er meer prachtige, verblijdende vondsten aan te wijzen in het werk van de geciteerde dichters. Maar mijn taak is niet: hier een bloemelijnig samen te stellen.
Ik heb willen wijzen in ‘Roeping’ op de renaissance van de katholieke letteren, inzonderheid van de Poëzie, in het Noorden, renaissance die door G. Bruning, in zijn artiekel voor ‘Pogen’ aan Vlaanderen werd geboodschapt. Opvallend is: dat het gedicht meer om meer, in vorm en wezen, nadert tot het Gebed. Het gedicht wil de zielegloed, de volledige uitstorting van 's mensen hart, en ook de wijsheid, de wetende of schouwende wijsheid van het gebed. Het gedicht wil dat. Het is een wil, nog geen bereiken. Het zal slechts ‘bereiken’ zijn, wanneer het gedicht uit dezelfde noodzakelikheid als het gebed ontstaat. Wij willen God onder ons, wij roepen Hem bij. Maar in onze werken (hier: in onze Poëzie) is God daarom nog niet schuilgegaan. Wij roepen, wij krijsen ook: Heer, Heer en Onze Vader, maar de Heer staat nog niet verdoken achter ieder woord. Zijn onzichbare tegenwoordigheid is niet in het brood dat wij breken voor de mensen: het brood des woords - het woord dat maar een stamelen is! Eerst als van ieder woord: de klank, de kadans, de bediedenis in God herboren zullen staan; als het levensvisioen ze geheel en voortdurend in het goddelik visioen zal opgeheven zijn, dat het ganse leve in God vervuld zal staan, eerst dan zal onze poëzie religieus zijn in de volste en diepste, in de gehele katholieke betekenis: of wij zingen over een blad, of een vogel, over een donker leed of een stadsavond met lichten en fanfares.