Het kind
door Edgar Gevaert
HET kind is ontstaan in den tempel; het is ontstaan als de kleine witte wolk, in het oneindige azuur, wij weten niet.
En het kind is op de hand, en zijne spijze is uit de borst; wij hebben het op de hand, het is aan onze borst, zoo hebben wij het kind, zoo zullen wij het aanraken.
***
Het kind spreekt, de zintuigen hebben samengebracht in het hoofd, en het woord is eene beteekenis.
De vorm en de kleur, de reuk en de smaak, zijn tot een beeld geboren in den klank, en de appel is voor het kind het liefelijk voorwerp zijner begeerte.
De appel is niet geschapen voor den steen, maar voor het schepsel met de zintuigen. En de koe is koe gebleven van wanneer zij koe was, en het gras blijft de aantrekkelijke begeerte van haren smaak.
Het kind spreekt, en het kind heeft de bewondering van het voorwerp zijner begeerte, en de appel is het voorwerp zijner bewondering.
Zoo is het kind: het zal zeer gelukkig zijn, want het zal zijn in het geboomte, en de hemel zal zijn firmament zijn, en het zal in de voldoening zijn zijner bewondering.
Dit is de zin: dat het kind zal zijn van God.
Want God heeft u gansch schoon gemaakt, en wat God tot u gedaan heeft kunnen wij niet uitspreken: gij zijt gekleed met kinderen.
En het kind is niet onder ons, wij zetten ons over het kind als eene gebogene zonde.
Wij zullen niet zijn tusschen het kind en God; wij zullen niet zijn de donkere wolk die het kind in eene duisternis zet. Maar wij zullen zeer beschaamd zijn, en geknield zullen wij ons hoofd buigen, en het kind zullen wij verhoogen tot God, zoo zal het kind op onze handen zijn.
Dit is de zin: want het kind is de zuiverheid, de gifte zoo zij uit God is, en wij hebben het aangeraakt; en God heeft het ons gegeven, omdat wij zijn, en dat wij uit anderen, zij uit ons zijn;