Pogen. Jaargang 1(1923)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] [Nummer 6] Heer, ik roep tot U. Heer, ik roep tot U uit de nauwe schacht mijner uren; tot U roep ik uit hun vruchteloze eenzaamheid en eenderheid: Mijn rusteloos dwalen is roepen om U en angstige opstandigheid: het gedurige vallen der doden zonder geluid, zonder geluid om ons heen, en onze zonden en onze trots. Ik roep tot U Heer, uit deze afgronden van stilte: in mijn hart is 't eindeloos verlangen der geluidloze hospitaal-zalen. De dag is nauw als het achterdek van een turfschip: in de verten is de rijkdom der velden onbereikbaar en ongekend: ik weet alleen de droef-verrimpelde gezichten, de peinzende sukkelgang der armen die turven komen halen. Heer, de dag is angstig-nauw als de binnenplaats van een gevangenis: in het kille licht tussen d'onvruchtbare muren troosteloze rondgang van vermoeide gevang'nen: [pagina 162] [p. 162] zij gaan naar de aarde gebogen om niet te sterven van oneindigheidsdrift. Heer, God, Gij zijt zo ver. Heer, ruk me óp van de aarde: dat ik in de wijdheid uwer Liefde lere staan rustig en stil: rode vlieger in de blauwe lucht; dat ik worde als de kranen aan de kaden: het eentonige zingen hunner katrollen en kettingen rustig omhoog: tot U, en onder de mensen een deemoedig mekaniek. HENRI BRUNING. Vorige Volgende