Pogen. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Uit de Frans-Belgiese letterenPierre Bourgeois: 80 Compositions Lyriques.IN de tweede jaargang van ‘Ter Waarheid’ (nr 6) vindt de lezer een korte studie over de dichter Pierre Bourgeois, die ik heb leren kennen toen ik soldaat was. Na de verschijning van deze ‘80 compositions lyriques’, waarvan een groot aantal reeds dateren uit de tijd van de in bovenvermeld artiekel besproken bundel ‘La Foi du doute’, heb ik aan die bladzijden over Bourgeois niets te veranderen noch toe te voegen. Zijn dichterschap is gebleven wat het was: rustieke vitaliteit overgeplant in de zwoel-nerveuse atmosfeer van moderne grootstad. De dichter op steeds verwisselende plans met de vlam van zijn hart hoog en laaiend boven zich uit in het woest geheibei van dag en nacht. De techniek is dezelfde gebleven: kantig, stroef, architektonies. Zij is alleen nóg strenger geworden, nog mathematieser als het ware; meer methodies, wat ten slotte een verarming, geen verrijking kan gaan betekenen. Zoals het boek hier vóór mij ligt - een wonder van typografiese volmaaktheidGa naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2) - met zijn bloksijfers en zware kapitalen op het omslag, modern-huiselik als een telefoonboek of een adressen-register, moet ook de minst-poëties aangelegde onder ons er dadelik naar grijpen als naar een vertrouwd ding. De vertrouwelikheid der dagelikse verbruiksprodukten en noodzakelike verkeersmiddelen! De poëziebundel - als boek - deel van de moderne plastiek waarin wij leven en bewegen. Ongetwijfeld: een rezultaat! Maar ook de tietel heeft niets meer van het blauw-romantiese of de duistere symboliek waardoor de man in de straat zich vernederd en tegelijk hooghartig van het verzeboek pleegt af te wenden. Een sierkunstenaar of een banketbakker kunnen morgen allicht een verkeerde koop doen, wanneer zij dit boek vóór het uitstelraam van de boekhandelaar zien liggen. In de tietel heeft Pierre Bourgeois zijn wil om de poëzie op te heffen uit de schemer der onderbewuste instinktsmachten en de romantiek der ongebreidelde fantazie naar een hoger veld van verstandelike vormgeving en bewuste, in teerheid en leed, verworven ‘claritas’, geheel uitgedrukt. ‘Pour réaliser il faut une conception. | |
[pagina 126]
| |
Il faut du calme, de la tendresse et de la souffrance (c.à.d. un effort). Il faut une éducation de l'inspiration. Toute émotion poétique doit être dressée, domestiquée, avant qu'elle puisse prétendre au poème.’ Wij staan hier ongetwijfeld aan de rand van de koudste en meest levenloze skepsis die, in onverbiddelike negatie van het spontane kunstwerk, het vertwijfelingsgebaar van Rimband tot zijn ongenadigste bitterheid zou willen opschroeven. De levenspotentie en de zich alom wegschenkende liefde zijn echter te krachtig, te vurig aanwezig in deze jonge man van ijzer en zachte gloed, dan dat zijn spontaneïteit ooit algeheel voor ons verheugen aan de bloedwarme schoonheid verloren zou gaan. Ik vind het jammer dat een inleiding, lijk Léon Chenoy er een schreef, aan de aanvang van deze bundel moet staan als een pleidooi voor het talent en de poëtiese inzichten van de maker - ook voor ‘La Foi du Doute’ was dat het geval - die daardoor uiting blijkt te moeten geven aan een innerlike onzekerheid ten overstaan van ons die hij met zijn oeuvre in deze tijd wil bereiken. Wat ons aan diepe, harten nieren rakende ontroering té schaars geboden wordt, krijgen wij aan intellektueel genot zeker té over. In de harmonie van deze twee op zich zelf even poëties-onvolkomen eenzijdigheden ligt het ware geheim van de kunst, dat God aan de geest en het gemoed van zijn uitverkoren arbeiders-in-schoonheid heeft toevertrouwd. Ten slotte mag hier een proeve van vertaling van een der hier bijeengebrachte tachtig (!) lyriese komposities (de architektuur houdt de dichter gevangen in haar schema's en formules) volgen: Fabel
Klaroenen wekken leven in de slaapzaal:
liederen knallen los.
Slepende hun lange pijn
- zij sleepten ze gister en slepen ze straks -
na deze nacht die mild geweest is
moeten brullen de stumperds.
Zij die vreugdeloos gaan
door de zon en het leven
moeten automaties
de dageraad loven die je nauweliks raden kunt
als een onverwachte reis.
| |
[pagina 127]
| |
Geloofd zij deze slaap en geloofd dit licht
die deze armzalige slaapzaal doen opspringen!
Die deze armzalige slaapzaal doen opspringen.
Adem en zweet
verpesten niet dit besloten lokaal;
Hoop, onweerstaanbaar,
tocht door dit besloten lokaal.
Lijk een optimisties axioma
is dit lokaal: friste, vrijheid.
Kleine ruiten vangen de ramen in hun mazen.
Het is net alsof van nacht al deze ruitjes
zo mooi naast mekaar werden gezet.
Neen.
Kijkt goed doorheen dit doorschijnende dambord
van gevierendeelde ruiten.
Zij hebben de bomen en de hemel in een kooi gezet.
Geen hoekje ontsnapt er aan de slavernij
der getraliede ramen.
De slaven zijn soeverein
en deze triestige slaapzaal breekt los in gejuich
omdat zij de uchtend hebben gevangen gezet.
| |
D.J. D'Orbaix: Le Don du Maître.Ga naar voetnoot(1)Dit is een boek van de bestuurder van het tijdschrift ‘La Bataille Littéraire’. Mémoires van een schoolmeester, van een eenvoudige maar des te treffender tragiek. Een van de zeer weinige, moderne proza-bundels die niet willen uitblinken door bizarrisme of giftig zingestreel. Geen sensatienummer, en geen narkose. Een eenvoudig, maar levend boek. Een droef boek ook: de donkere geschiedenis van de school met haar zonloosheid in het kind en haar botte verstomping in de rondwandelende populaire encyclopedie die de eeuw van het levend wezen, dat tot de schoolmeesterstaak geroepen is, heeft gemaakt. Bijna was dit boek een pessimistiese schriftuur geworden. De artiest, die D.J. D'Orbaix is, heeft kunnen beletten dat het zou aangezwollen zijn tot een formidabele tijdsklacht die alleen als een document humain van machteloze sociale verbittering een zeker aantal geesten een poos lang | |
[pagina 128]
| |
zou hebben bezig gehouden. En het mysterieuze licht, dank hetwelk de auteur deze klip heeft weten te omzeilen, is enkel en alleen: zijn stralende, warme goedheid, die op iedere bladzijde triomfeert. Er is iets van de geest van de goede vader Dickens door dit boek gevaren, van Dickens die over de schrijnendste mizère de wijde glimlach van zijn verzoenende humor wist uit te breiden. François Coppée zou nog de hier geschetste toestanden en gebeurtenissen in hun bitterste sjofelheid hebben voorgesteld, of ze desnoods alleen met een goedkoop sausje van sentimentele kristengevoelens hebben overgoten. Goddank heeft Frankrijk ook zijn Charles-Louis Philippe gehad, die de jeugd, waartoe D'Orbaix behoort, onder haar grote, glanzende vrienden rekent. Ziehier het portret van de schoolmeester door D'Orbaix getekend: ‘Un homme qui, après avoir embrassé sa femme et ses enfants, brosse ses hardes chaque matin, souffle sur la poussière de son chapeau, s'en va vêtu de science à bon marché et, pour gagner sa triste vie, s'improvise tour à tour, au gré des horaires et des programmes, sans émouvoir personne ni sétonner de lui même: mathématicien infaillible, grammairien vénérable, écrivain classique, linguiste national, causeur disert, moraliste neutre, physicien, naturaliste, historien, géographe, dessinateur, agronome, hygiéniste, médecin, comptable, économiste, calligraphe, musicien, gymnaste,... et employé des caisses générales d'Épargne et de Retraite; - un homme qui, s'étant mis dans le crâne une encyclopédie à la portée des pauvres, partage encore son coeur comme un bon pain, et le donne, et miraculeusement le multiplie aux bouches des petits; un homme qu'en retour on paye d'affronts, vacarmes, quolibets, rancunes et moqueries, de toute cette menue monnaie qui roule par le monde et qu'on nomme l'ingratitude, un tel homme peut-il encore être un homme?’ ‘Les complaintes du bon magister’ (gedicht in proza van een aangrijpende ontroering) en de subtiele poëzie in het hoofdstuk ‘Magister dixit’, behoren tot dat slag literatuur die men telkens weer gaat opzoeken wanneer zij ons ééns met de magie van haar ritme en haar ondefinieerbare geestelike en gemoedvolle vervuldheid heeft vast-gehouden. Naast deze kapittels zijn er andere die in de schemer verzinken. Maar dit jong oeuvre hetwelk getuigt van een zeldzame gevoelszuiverheid en een rijke menselikheid is een geschenk dat wij met stille dankbaarheid aanvaarden. W.M. |
|