Wimpel
door Henri Bruning
Handen en borst en nek en benen gespannen in wind-friste van lente; de grote ochtend open-gesmeten voor onze sterke ogen:
Achter ons de zware zeil-stilte als een gerijpte verrukking: we stonden jong en groot en fier op de hoge steven: dóórploegend alle wereldsteden:
We beefden in ekstatiese jubel: van 't ontzagwekkende aan menszijn plotselinge overweldiging: ineengesloten organisme van raderende wereld-steden.
Waarom sloegt ge stuk de ogen van dit geslacht, mochten we nu niet meer leven, en in niets meer geloven.
Waarom uw stem? en waarom uw stem als voortdurende ontbering:
ontbering van blijheid, |
ontbering van manlikheid, |
ontbering van kracht. |
Waarom, om de zwervende honger onzer weerloze ogen: angstig de wijdheid der wereld-stilte.
Toen wij stonden op de trotse kammen van mens-grootheid - en wij verheerlikten ze niet, wèl onze grootheid U verheerlikte - schoot Gij in plotseling kogeltje van opgewonden student onze grootheid aan stukken. Wij zagen de machteloosheid en de verminktheid van ons mens-zijn: toch gaven we niet toe:
Een avond op nauwe stille kamer - voor ons het onverschillige van nieuwsblad-regelmatigheid - werden we schooiers aan helle sinema-halls en zochten de harde ogen van geurige vrouwen.
Toen onze jonge ogen leeg waren door ontgocheling (staren in vertwijfeling-overal: van gebroken masjiene-delen chaotiese stapelingo-veral): op bruin blad van tafel strakke licht-schijn van buro-lamp, hief zich de stilte op tot uw Wezen.
Zich straffende hovaardig en wankelste waag: alle grootheid, |
IJdelheid: stijlloze en niet-stijlloze steden-bouw: |
Als Gij niet zijt wit-gloeiend Sentrum: Geen steen blijft op de ander. |
Met driest ge-baar wèg-gedrongen uit de tocht der uren: |
Uw Stem staat in alle rumoer, omdat alle rumoer stilte is en alle stilte uw Stem, - uw Lied zingt Gij in aller ogen: opene en geslotene: