dat zij zo zuiver staat boven en buiten de clowneske tragedie van Godvergeten leegheid en gemimeerde serafijnse verzuchtingen waarmee men de meest holle liederlikheid nog als een vorm van paradijs-heimwee poëties aannemelik tracht te maken.
Dit boekje van Gevaert is geen idylle, het is geen voortzetting van de poëzie van Gezelle. Het landelik leven wordt hier veeleer patriarkaal aangevoeld.
‘De rijke koning (David), de man der wijsheid, sprak tot ons met de boomen van den hof, met het alm van onze hand.
De heilige koning sprak tot ons met de vruchten van het land, met de dieren van den stal, met den honing uit de korven.
De koning der koningen sprak tot ons, met het meel voor het brood, met het lam op den schoot, zaadzaaiende over de velden.’
Ivan Goll, in zijn inleiding tot ‘Les cinq continents’ een internationale bloemlezing van moderne poëzie, schrijft: ‘la vraie, la grande poésie ne se compose pas de visions ou de sentences, mais du simple et profond amour de la nature.’ Edgar Gevaert is een man van de aarde. Zoals de beminnelik-naïeve vader uit Ghéons ‘Farce du pendu dépendu’ weet hij: dat de aarde ons niet bedriegt. Hij is een eenvoudige: hij leeft niet van het brood alleen dat hij zelf heeft gebakken met het graan dat groeit op zijn akker, hij leeft van het Woord; het woord van Hem die de Goddelike wijsheid sprak tot de mensen in de taal der veldbloemen en der vissen, in de taal van de vijgeboom. Wonderbaar is: het gestadig in-mekaarvloeien van aarts-vaderlike wijsheid en jong-mannelike liefde voor het geschapene. Literatuur - vermits wij toch het woord moeten uitspreken - van de boer, de visser en de jager, die buiten zijn werk en de tochten door veld en bos, God looft in de psalmen, zijn hart opmaakt tot rechtvaardigheid en zijn kinderen opleidt in de vreze des Heren. Kristelijke, rustieke Poëzie - ik aarzel niet te zeggen: poëzie - gedragen op het ritme van alles wat leeft: ritme van dag en nacht, ritme van de wolk en de maan, van de kabbelende golf en de dartele vis, van het vallend blad en het neervlokkend sneeuwkristal.
‘Gij waart gebogen in de nacht bij de slapende kinderen, gij waart als de mane in de witte wolken der hemelen. De kinderen waren stil als de rustende wolken in de hemelen, als de lammeren des hemels, als het zachte dons, voor het hoofd des Heeren.’
‘De zondaar groet den vogel, de zondaar groet den visch, de