Rhynvis Feith
Dr. Ten Bruggencate, die tot de studie van Feith reeds in 1911 een bijdrage leverde waarin de historiese betekenis geschetst werd van de dichter van het door de voordrachten van Bolland ook in Vlaanderen in wijde kring gebrachte lied ‘Uuren, dagen, maanden, jaren, Vliegen als een schaduw heê;n’, heeft tans ook, voor het Pantheon, bij een bloemlezing uit Feith een inleiding geschreven die een onderzoek is naar het geestelike beginsel waaraan deze dichter zijn blijvende betekenis voor ons geestesleven ontleent. Het optreden van Feith betekent in de ontwikkeling van onze lyriek een herleving, maar zijn betekenis gaat daar ver boven uit. Feiths poëzie is een spiegel van burgerlik geestesleven zoals dit in Noord-Nederland onder invloed van de Verlichting geworden was. Waar Feith telkens weer uiting geeft aan zijn lijden, is dit geenszins mode, zoals Prinsen beweert; het is echt: zijn sentimentaliteit was een noodzakelik uitvloeisel van de bedenkelike tendens tot overspanning die zijn idealisme kenmerkte, te onrealisties om het hart rust te schenken. In de studie die als Inleiding voorafgaat - de hoofdstukjes heten: Godsdienst en Liefde, Deugd, Godsdienst en Verlichting, Kunstleer - gaat Ten Bruggencate de samenhang van Feith tot in de diepte na en de Bloemlezing illustreert het betoogde. Letterkundig beschouwen is hier ingeschakeld in wijsgerig overwegen; een methode van onderzoek, kritiek en synthese die de geestelike verschijning in het middenpunt plaatst, waarbij de kleine individuële feiten in de algemene geest verzinken. Fundamenteel wijkt deze beschouwingswijze af van de fragmentariese kritiek naar de maatstaf van willekeurige persoonlike smaak die totnogtoe bij ons al te zeer de litteratuurstudie overwoekert en haar zozeer achterstelt bij de breed schouwende geschriften van bijv. Benedetto Croce over de Italiaanse letterkunde, aan wie de verruimingbrengende methode van Ten Bruggencate via Bolland en Hegel verwant schijnt.
J.