Hugo Wolf (1860-1903)
door Walter Meyvaert
HET groote ernstige vriendengelaat, met de goede oogen waarin wij onze hijgende ziel neerleggen in avonden van leed. De breede ruwe handpalm waarin onze bevende hand wordt gevat; de stem, diep als een hemel vol zon op ons donker verlangen: ‘reken op mij.’ De oude prent boven ons bed, die wij, na nachtlijk koortsijlen, in het eerste blauwe daglicht steeds terugvinden: die prent is een stuk geworden van ons wezen, lange jaren lang zijn wij ermee vergroeid.
Hugo Wolf; de roode gezwollen oogen lokken ons aan, zetten zich als kussen op ons gelaat, wanneer wij, na wellustige overgave aan het levenswee, de verwoestingen der Stultitia Doloris willen zien in een spiegel. Hugo Wolf, aanschijn van ons aanschijn, uw scheppend genie zweeft boven en buiten uw leven om: de ziel verlost uit het lichaam: de ziel die uw lichaam ten slotte heeft vermoord.
***
Wolf's lied is de band tusschen zijne en onze menschenziel. Omdat het een vrucht is, gegroeid ook uit ons zelf, daarom hebben wij het lief, daarom grijpt het ons aan, in al zijn diepte en waarachtigheid.
Ook Schumann schenkt ons dergelijke aandoeningsmomenten: het blijven steeds momenten. Schumann was een meervoudige natuur: zijn genie was een vuur dat nu eens gloeit, dan laait, dan weer opstijgt ten hemel in dikke rookwolken of stilletjes ligt te vunzen. Naast subliemen hartstocht, vinden wij banaal geknutsel dat ons herinnert aan het kleurloos gezannik in veel van Mendelsohn's werk.
Wolf daarentegen is één langzame aanhoudende gloed. Hij kent maar ééne muzikale uitdrukking: het lied. En de dichter met wie hij is vergroeid en die hij eenvoudig laat zingen doorheen zijn eigen ziel is de zoo suggestieve, delikate Mörike.
***
Zijn werk bestaat bijna enkel (een opera en wat orchestrale muziek uitgezonderd) uit een rijke schat liederen, waarvan 53 op gedichten van Mörike, 51 op gedichten van Goethe en de andere op teksten van Reinick, Eichendorf, Heine, Paul Heyse, Ibsen en Shakespeare, benevens drie merkwaardige liederen op gedichten van Michel-Angelo.