| |
| |
| |
Methode en grenzen der geesteswetenschappen
als critiek van Dilthey's systeem
door Fernand Van Goethem
HET instudeeren der menschelijke gedachtenvormen en der elkaaropvolgende kultuurperioden is in de hoogste maat aangrijpend en ontroerend. Het is pakkend als een drama en brengt ons het hoogste geestesgenot. De wendingen in de geschiedenis van den godsdienst, van de levensbeschouwing, van de kunst en van de literatuur zijn als zoovele facetten, waarin zich de onuitputtelijke rijkdom van den menschelijken geest en het menschelijke gemoed schitterend vertoont. De denkers en dichters, die grootsch en tragisch, persoonlijk en levendig, tot typische vertegenwoordigers van die groote geestelijke bewegingen tot ons komen, leeren ons den Mensch kennen - dieper dan alle experimenteele psychologie.
Die objectieve studie van de gedachtenvormen en van de levensbeschouwingen, van de geestelijke atmospheer eener eeuw, van de doorleefde visies der werkelijkheid, in denken, voelen, hopen en droomen, zooals zij zich in de historische ontwikkeling der kultuurtijden voordoen en zooals wij die nagaan in kunst, letterkunde, wijsbegeerte, sociologie, godsdienst en staatkunde - zoo kan ongeveer het domein der geesteswetenschappen worden omlijnd.
Iedere eeuw blijkt haar eigenaardigheid te bezitten, en wij kunnen den tijdgeest achterhalen in de kultuurvormen, die ons zijn overbewaard. Treffend vooral vinden wij die gedachtenatmospheer terug, in het zieleleven van de groote mannen. Welke wereld kan ons het romantisme niet ontsluieren? en hoe geheel anders wordt de levensvisie in het pessimisme?
Zoodra wij in de belangstelling voor de geestelijke stroomingen der kultuurtijden tot zelfcritiek komen en het stadium van het gemakkelijke geestesgevlinder ernstig en degelijk willen overstappen; zoodra wij voor ons zelven wenschen te kunnen getuigen, dat wij objectief die geestelijke verscheidenheid van menschelijk gedachten- en gevoelsleven willen nagaan - dan rijst voor ons het probleem van de methode der geesteswetenschappen.
Het hoeft wel geen lang betoog, dat wij hier komen te staan voor een domein, dat een heel eigenaardig en afzonderlijk karakter draagt. Het menschelijk gedachtenleven is zoo fijn, zoo etherisch; het vertoont een delicaat raderwerk. De ontelbare verscheidenheid, waarin de men- | |
| |
schelijke psyche zich heeft uitgesproken is ongemeen en schitterend rijk.
Voorop dient aangetoond dat wij hier opzettelijk en principieel van alle beoordeeling der gedachtentypen afzien; die komt achteraf en behoudt haar volle recht en haar noodzakelijkheid - en het is het eerste punt, waarin wij ons van Dilthey verwijderen. - Wij houden immers vast aan een waardemeter der gedachten; de mensch is geen voortbrenger van gedachten, zooals een bie haar honing afzet. - Maar wij nemen wel aan, dat buiten of nevens die hoogere spheer waarin de gedachten worden getoetst, gekeurd en afgewogen, een afzonderlijke tak van het wetenschappelijk onderzoek mogelijk is, die wij als de geesteswetenschappen hebben beschreven.
De volledige mensch zal ten slotte nooit zijn geestelijke belangstelling uitsluitend tot het instudeeren der groote gedachtentypen, zonder meer, blijven beperken. Hij zal uit de geesteswetenschappen opklimmen naar het rijk der philosophie en der theologie, die systematisch vooruit gaan, terwijl de geesteswetenschappen meer beschrijvend, historisch en vooral psychologisch zijn.
Met Dilthey's poging om de gedachtenvormen te classificeeren, kunnen wij ons ook niet verzoenen. Het leven herhaalt zich nooit, ook het geestes- en zieleleven niet. Zooals alle andere vroegere proeven om groote typen van levensbeschouwing te vereenigen en, min of meer, het heele grootsche verloop der geestesstroomingen tot een klein aantal grondvormen te herleiden, mislukt mogen heeten, is ook dit deel van Delthey's werk wel het minst bruikbare. Het geestesleven duldt geen classificeering, omdat niets meer beweging, meer verscheidenheid, meer onuitputtelijken rijkdom heeft. Als wij b.v. onder een etiket Spinoza en Hegel vereenigen - dan heeft dit soms wel paedagogische voordeelen. Ons geheugen werkt nu eenmaal met steeds vernieuwde systematiseering. Maar kenners zullen daarbij glimlachen. - Naar ons oordeel, zijn dan ook alle pogingen in die richting, op mislukken aangewezen. Dezelfde gedachten komen wel bij verschillende denkers en in verschillende tijden voor - maar de heel verschillende verstands- en gemoedsatmospheer rond die gedachten brengt ons in een andere wereld.
De vraag naar de methode der geesteswetenschappen is dan eenvoudig, na te gaan langs welke wegen wij tot het objectieve en wetenschappelijke begrip der groote gedachtenstroomingen geraken zonder die gedachten zelf aan een hoogere wetenschap te toetsen en zonder aan classificeering te denken.
| |
| |
Alle wetenschap veronderstelt een zeker aantal technische kennis, doch het is juist het gevaar voor den gespecialiseerden zoeker de geesteswetenschappen louter tot de propaedeutische techniek van zijn opzoekingen te gaan beperken. Alles wat buiten die techniek komt te staan, wordt dan gemakkelijk als poetische kantteekening, als subjectieve versiering opgegeven; in het best geval, aan het oordeel van den beschouwer, aan zijn smaak, zijn temperament, zijn gevoel, zijn voorliefde overgelaten.
Propaedeutisch gelden hier natuurlijk de bronnenstudie en alles wat hiermede in verband staat. Wie de bronnen niet lezen, noch begrijpen kan, de gestelde problemen in hun beteekenis en draagkracht niet omvat - staat blijkbaar voor een gesloten deur. Ook is daarnevens kennis van de experimenteele psychologie onontbeerlijk.
Doch de eerste vraag, die wij ons stellen is, of al die materieele opzoekingen, al die aaneengerijgde bijzonderheden, waartoe een handwerkelijke studie leidt, - ten slotte het domein van de geesteswetenschappen kunnen afsluiten?
Ons antwoord hierop moet beslist ontkennend luiden.
Wie een oogenblik nadenkt, zal wel dadelijk voelen, dat de menschelijke geest, het menschelijke gemoed, de menschelijke psyche toch nog iets oneindig meer beteekent, als een encyclopaedische verzameling van gedachten, levensbijzonderheden van groote mannen, bibliographische en historische feiten, resultaten der proefondervindelijke zielkunde. Het mag dan ook verkeerd heeten, zooals weleens het geval blijkt te zijn, voor universitaire colleges in de kunstgeschiedenis of in de letterkunde, heel den gedoceerden leergang te beperken, tot de evolutie van de techniek van den kunstenaar, tot zijn levensbijzonderheden, tot den louter-materieelen uitleg van zijn kunstscheppingen - zonder diep inleven in de heel bijzondere geestesatmospheer, waarin hij leefde, werkte en schiep.
Wij kunnen ons die houding heel goed verklaren: vele ernstige zoekers zijn, niet zonder reden altijd, verschrikt geweest, door de tallooze subjectieve elucubraties van dilettanten, journalisten en publicisten, die er maar op los schreven, en met de meeste kalmte, vandaag wit oordeelden, en morgen zwart.
Daarom stellen ook wij de techniek voorop, zelfs de meest saaie en dorre - al was het maar als waarborg van ernstige vorming - doch even stellig houden wij er aan vast, dat de geesteswetenschappen zich niet tot die technische kennis kunnen beperken.
| |
| |
Nemen wij een voorbeeld: het Jodenkerkhof van Ruysdael.
Wij hebben zeer zeker de levensontwikkeling van den kunstenaar na te gaan; de datum van zijn werk; de ateliers die hij kan bezocht hebben en de meesters, die zijn talent hebben beinvloed - kortom al de technische détails die wij kunnen achterhalen. - maar dan blijft nog te onderzoeken, of wij niet even ernstig en wetenschappelijk, zonder onze subjectieve impressies in het kunstwerk te droomen, de doorleefde en doorvoelde geestes- en gemoedsatmospheer terug kunnen reconstitueeren, beleven en belichten, waarin dit heerlijk werk als een natuurlijke plant, is ontloken.
Die vraag blijkt niet eenvoudig te zijn, en het is begrijpelijk dat velen met een ironisch glimlachje die poging als hopeloos beschouwen of ze aan de persoonlijke knapheid van hun lezers overlaten.
Wij houden ons nochtans overtuigd, dat het veld der geesteswetenschappen eerst aanvangt, waar de kennis der technische propaedeutiek ophoudt. Om waarlijk aan haar natuurlijk doel te beantwoorden, van kennis der geestelijke vormen van het menschelijke zieleleven, blijkt het ons onmogelijk, de geesteswetenschappen te beperken tot de stipte opzoeking van al de materieele inlichtingen, die met het zieleleven in verband staan.
De aangewezen methode, nadat eerst al het propaedeutische materiaal is bijeen gesjouwd, kan alleen de reconstructief-psychologische zijn.
In stille uren zullen wij ons inleven in de gedachten en in de gevoelens van den kunstenaar, den denker of den dichter; in de kultuurvormen van een tijd; ons wezen laten doordringen door hun zieleleven; daartoe zullen de bijeenverzamelde materieele inlichtingen wel onoverkomelijk noodig blijken - doch eerst met die psychologische indieping in de ziel van een scheppende persoonlijkheid of van een kultuurtijd begint het ware domein der geesteswetenschappen.
Al het overige, immers, kunnen wij met andere wetenschappelijke disciplines nagaan en opsporen: wat juist tot de specifieke eigenaardigheid der geesteswetenschappen behoort, is die levendige reconstructie van het zieleleven der verleden tijden, van de groote gedachtenvormen der geniale individuen, van de geestelijke eigenaardigheid der kultureele stroomingen.
Alleen met de ziel, met onze gansche ziel, kunnen wij dit bereiken.
Het is het rijk der groote zielen met hun betrachtingen, hun droomen, hun gedachten, hun eeuwige onrust en onvoldaanheid. Hun gemoedsleven vatten wij alleen door ons sympathiek medegevoelen. Wij laten ons mededroomen met hun droomen, wij zetten onze ziel
| |
| |
open voor hun leed, en broederlijk herleven wij samen de groote gedachtentragoedieën, die hun zieleleven hebben beroerd. De tijden spreken zich uit in de groote individuen.
Later zullen de gedachten uit die spheer worden gelicht, om ze aan een hoogeren waardemeter te toetsen - doch hiermede treden wij weder buiten het domein der geesteswetenschappen.
In de geesteswetenschappen is juist alleen de psychologische gedachtenvorm het belangrijke, om tot het begrip van het levensgeheel van den denker of van een eeuw te komen, Niet alleen juist kunnen omschrijven, waarin de kantiaansche kategorische imperatief bestaat is hier hoofdzaak - dat ook - maar oneindig belangrijker is de heele kantiaansche levenspsychologie, de atmospheer van zijn gedachtengang in een oorzakelijke ontwikkeling, die ons laat voelen en medeleven, hoe die kategorische imperatief hieruit natuurlijk is gegroeid. Het medeleven, het navoelen, het inleven van die gedachtenatmospheer, het oorzakelijk verklaren en belichten van gedachten en gevoelens naar stipte historische gegevens, maar gevuld met al den levensrijkdom van een diep medegevoelen - dat is het laatste doel der geesteswetenschappen.
Welk verschil bij voorbeeld, tusschen de geestesatmospheer van een Leconte de Lisle en van een Sully Prudhomme? tusschen een Fichte en een Schopenhauer? tusschen het humanisme en het socialisme?
In plaats dan van een catalogus van gedachten en feiten, krijgen, wij een bewegende stoet van levendige persoonlijkheden en grootsch evolueerende kultuurstroomingen, die voor ons ontvouwen de rijke verscheidenheid van het menschelijke denken, scheppen en voelen - Gode ter eere.
De laatste vraag, die wij nu nog hebben te onderzoeken is juist in hoever wij wetenschappelijk tot die kennis kunnen komen? Dit is namelijk het onderzoek naar de grenzen der geesteswetenschappen.
In hooge maat is het zeker wetenschappelijk mogelijk de geestesatmospheer van een tijd, van een denker of een dichter levendig en aangrijpend te reconstitueeren; dit hebben prachtige studies dan ook bewezen; doch even stellig - en dit is het tweede punt waarin wij ons van Dilthey verwijderen - meenen wij te mogen bevestigen, dat een uitputtende, volledige en alzijdige kennis niet zal kunnen bereikt.
Dit is wel de eeuwige onmacht van den menschelijken geest: nooit zal de mensch volledig zijn medemensch kunnen begrijpen en alzijdig kennen; ons geestesleven blijft altijd voor een deel onuitge- | |
| |
sproken en opgesloten in onze individualiteit; wel zijn de psychologische hoofdmotieven, hoofdwegen en groote lijnen na te gaan; wel kunnen wij ons verdubbelen en ons inleven in gansch andere gedachtenspheren en kultuurperioden; ook hier zal een langdurige omgang dieper en dieper tot een sympathieke kennis leiden; steeds fijner en veelzijdiger kan onze deelneming worden - doch tot het uitputtende doorleven van alle individueele eigenaardigheden zullen wij nooit komen, noch voor een tijdgeest, noch voor een kunsttalent, noch voor een levensbeschouwing. Oorzaken en motieven kunnen aangewezen; vergelijkingen en tegenstellingen zijn wel bruikbaar - maar het zal toch steeds iets onvolledigs blijven.
Wij dragen het noodlot onzer individualiteit door het leven mede; onze gevoelens, ons temperament, onze persoonlijkheid vervolgen ons overal als een onafwijsbare schaduw. Wij kunnen ons niet loswringen uit de boeien van ons ik.
Goethe vond in de literatuur alleen een fragment van een fragment. Zijn de bouwmaterialen, die ons voor het optrekken der geesteswetenschappen ter beschikking staan, dan wel iets meer dan fragmenten van fragmenten? - hoe dieper wij het werkelijke leven willen vastgrijpen hoe spottender het steeds achteruit wijkt, en als wij het meenen vast te leggen, hooren wij den schaterlach van zijn eeuwige vrijheid die onze loome logge waanwijsheid wegvaagt als een kaartenhuisje.
Het is de strijd van onze verstandelijke trage en klare begrippen om het vliedende, onuitputtelijk-rijke, duistere leven in haar logische vormen te dwingen: daar wachten ons de ontevredenheid, de onvoldaanheid, het ongeduld. Straks grijnzen daar de ontmoediging, de wanhoop, de vreeselijke geestelijke lamheid.
Wij voeren den lichtkamp tegen de steeds opnieuw aanstormende duisternissen en al onze studies worden tot lichtende vuurpijlen in een mistigen winternacht.
Den mensch zoeken wij en wij vinden boeken; zielen willen wij en daar staan kleuren en lijnen; is het onszelven alleen, die wij uitdroomen, of herleven wij werkelijk de betrachtingen, die roerden in het verleden? - angstige vraag, die steeds terug opkomt voor alle pogingen der geesteswetenschappen en waarop wel nooit een absoluut bevredigend antwoord kan volgen.
Is dan ons besluit, een moedelooze bekentenis van onmacht en staan wij dan in de geesteswetenschappen, voor een hopelooze taak?
| |
| |
zullen alle psychologische reconstructies dan mateloos subjectief blijken?
Neen! - in de verste verte niet: de geesteswetenschappen hebben bewezen, dat zij ons met een ontegensprekelijke objectiviteit kunnen leiden, tot een heerlijke reconstructie van psychologische kultuurstroomingen. Maar het is noodig even de aandacht te roepen op de noodzakelijke onvolledigheid van die pogingen.
Die onvolmaaktheid zou oorzakelijk kunnen worden verklaard en grijpt over, in het probleem van de kennis van het individueele en zijn mogelijke mededeeling.
Het moge volstaan, even te hebben aangewezen, dat de echte methode der geesteswetenschappen de reconstructief-psychologische is, en dat de bereikte resultaten in die richting, zonder volledig en uitputtend te kunnen heeten, niettemin waardevol zijn en stipt wetenschappelijk.
Alles hangt ten slotte af, van de persoonlijkheid van den beoefenaar der geesteswetenschappen. Ongemeen hooge eischen worden gesteld, maar het onuitsprekelijk genot dat de indieping in het geestesleven van de groote persoonlijkheden en in de kultuurstroomingen gunt, naast de rijke verscheidenheid, die steeds opnieuw de wetenschappelijke belangstelling opwekt en aanlokt - zijn in hooge maat loonend.
Langs die psychologische methode als basis voor het beoefenen der geesteswetenschappen geraken wij tot een grootsche eenheid, waaronder kunst, letterkunde, sociologie en levensbeschouwing zich kunnen vereenigen. Is de reden hiervan juist niet, dat alle specifiekmenschelijke uitingen, met den geheelen mensch samenhangen en vandaar uit worden gekleurd, zoodat zij dan ook eerst van daar uit worden gekend, begrepen en oorzakelijk verklaard?
In de studie der gedachtenvormen kunnen wij nu verder onze diepere geestesrust bewaren, omdat wij hier juist geen waardenorm aanleggen en aan een hoogere discipline, de taak voorbehouden, de geestelijke kultuurstroomingen wetenschappelijk te toetsen en te beoordeelen.
Ten slotte, hebben de geesteswetenschappen niet meer het kaleidoscopisch karakter van een feitenmateriaal, hoe boeiend en levendig ook, maar waarvan de innerlijke eenheid ons ontsnapt.
‘Wat de mensch is, leert ons alleen de geschiedenis’ - met dit woord van Dilthey, sluiten wij.
|
|