| |
| |
| |
Gastdichter
Lenze L. Bouwers
Wie bij het water staat Acht rivierrondelen
Wie bij het water staat, stroomt in gedachten
mee naar plaatsen waar herinnering nog
dichter bij vervaging en dood moet wachten
op het laatste woord dat geschreven toch
vasthaakt aan de oeverrand en bij machte
is gevonden te worden, want gezocht
wordt er altijd tot in de lange nachten.
Wie bij het water staat, stroomt in gedachten
terug, vindt via natuurlijke boch-
ten de oorsprong van waar hij leven mocht
met de kracht van de bron en de bladzachte
streling van een lisdodde op z'n tocht;
wie bij het water staat, stroomt in gedachten.
Een bedding past zich bij het water aan
om gratie en joyeuse toe te staan
en met een waaier kleurenarsenaal
te pronken als de puur verliefde haan;
de grond van ons hartstochtelijk bestaan
strijdt met verborgen krachten van de taal:
een bedding past zich bij het water aan.
Korrekties leveren slechts integraal
een reservaat met eeuwenrijk verhaal:
een afgesneden bocht waar wortels gaan
woekeren en de zuurstof - haal diep, haal
dieper adem - verstikkend werkt. Ruim baan:
een bedding past zich bij het water aan.
| |
| |
De dijk kent droogte, kracht en overvloed,
bergt met z'n tweelingbroer de waterlast,
hoort de kieviten met hun lentegroet
ziet menige zomer- en wintergast,
blijft door de wassende stroom hoogst verrast,
weet wat de muskusrat inwendig doet,
vreest de doolhof van gangen op de tast.
De dijk kent droogte, kracht en overvloed:
wolkenformaties, zonsondergangsbloed,
populierenzang, lied van vlaggemast
en bollezeilenfeest en de mens goed
genoeg voor een foto met veel contrast;
de dijk kent droogte, kracht en overvloed.
Verlaat het bankje bij de stuw alleen
bij noodweer of als heimwee te groot wordt
voor de eenzame ziel die haar toch heen
zag gaan naar de plek waar het water stort,
via de loopplank verleden, de steen
van de klinkerweg onbegrip, retort
beschuldigingen en het woordbeeld: neen.
Verlaat het bankje bij de stuw alleen
als het verlangen je te machtig wordt,
de vogels trekneigingen krijgen, geen
zon meer kan schijnen omdat de dag kort
blijft. Ze was mooi, overtuigend sereen.
Verlaat het bankje bij de stuw alleen.
| |
| |
Verboden vuil te storten, zegt de wet,
alsof de landstreek niet de man van vrouw
rivier is, genade verbonden met
recht, ontvangen en geven, diepe rouw
met bruiloftslied verweven, hemelsblauw
en watergroen op een schilderspalet.
Verboden vuil te storten, zegt de wet.
De reiger gehoorzaamt: in 't winterbed
kotst hij stevig z'n krop leeg, zoekt nog gauw
wat restjes bij elkaar. Zonder berouw
daalt hij de walkant af. Daar tuurt hij trouw
aan zichzelf, waarbij hij geen woord verzet:
verboden vuil te storten, zegt de wet.
Zo verleden als de stroom richting weet,
geen zware val vermijdt of stuwkracht vreest,
zo is haar naam altijd verwoord geweest,
omdat niet ieder naaktgeboren heet
en liggend voorwaarts gaat met vloeibaar kleed,
geheel, uniek, als lichaam met een geest,
zo verleden als de stroom richting weet.
Is het de bootsman die de diepgang leest,
is het de zwemmer die de kolkkracht vreest,
het ondier dat dwars door dijkgrond heen vreet
en huishoudt als een mensonterend beest?
Het is geloven als de ziener deed,
zo verleden als de stroom richting weet.
| |
| |
Wie hier geworteld is, komt steeds terug:
de verloren zoon weet na jaren trekken
dat z'n vader op wacht staat bij de brug
met spiedende ogen - z'n moeder, stug
van aard, stoft elke week de boekenrekken
met strelende hand en bewaart de plekken
vol herinnering zelfbewust, maar schuch-
ter naar anderen door ze toe te dekken -
Wie hier geworteld is, komt steeds terug.
Vaak als het weer herfstachtig nevelig
is, met de Heilige Geest in de rug,
de koeien zij aan zij achter de hekken.
Wie hier geworteld is, komt steeds terug.
Weet je geroepen, blijf kijken en droom
bij deze oppervlakte, dit oerland,
zo herfsthoog, kolkend in een onderstroom
die smal haar uitgesleten baan langs boom
- vergeet de wortels niet - en oeverrand
vervolgt, wroetend, zoekend, langs vis en plant.
Weet je geroepen, blijf kijken en droom
als sluizen blijvend open staan, de schroom
bij boer en dijkwacht en hoofdingeland
bewaarheid wordt. Ze zijn er met de hand
op de mond en blijven en keuren: stroom-
opwaarts de bron, de hemel peilt de stand;
weet je geroepen, blijf kijken en droom.
|
|