Poëziekrant. Jaargang 20
(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
RecensieRemco Ekkers
| |
[pagina 33]
| |
ving van een waterlandschap, maar de oude generatie zoekt het in metaforen. Overigens een aardige metafoor van die vader: strijkbouten. Doe het na met je hand. De vergelijking van ondergaande maan en zon is verrassend. Je ziet het eigenlijk nooit. Je ziet in de loop van avond en nacht de positie van de maan veranderen. Je ziet vooral opgang. Schippers houdt niet van metaforen, maar wat doet hij met de typografie? Hij laat de maan / ondergaan / als / de / zon. Geen klanksymboliek, maar typografische symboliek. De Vijftigers beschreven hun poëtica's in een literair credo en noemden dat ook zo. Schippers noemt het ‘Opening van het visseizoen’. Er is een nieuw dichtseizoen geopend. Het titelgedicht van deze familiebundel, ook een poëticaal gedicht, is ongewoon lang, vier bladzijden. Schippers heeft er zelfs een uitklapbare bladzijde van gemaakt. Het begint zo: ‘Ze zag eruit als een Engels meisje / dat Frans spreekt, de beginregels / van een gedicht, dat afbreekt / om de regels kort te houden’. Een Engels meisje dat Frans spreekt; hoe ziet zo'n meisje eruit? Onzeker. Ze neemt een taal in haar mond die niet bij haar uiterlijk past. Haar mond zal er iets door vertrekken. Ze is niet gewend aan de klanken, de melodie. Ze zoekt naar woorden, struikelt over de grammatica. Ze zal in korte zinnen spreken, met veel aarzelingen. Ze zal de (vooral mannelijke?, anglofiele) beschouwers ontroeren. Schippers wordt gefascineerd door meisjes, maar ook door taalverschillen. Hij verbaast zich over het feit dat eenzelfde ding zulke verschillende namen kan hebben: kast, armoire. Veel gedichten gaan over taalverschillen en -overeenkomsten. ‘De la grammaire anglaise et hollandaise avec un coup de theâtre triste // Man is blind / Plant in water / Bank is open / Lamp in park’. Dit gedicht zul je tweemaal moeten voorlezen, met Engelse en Nederlandse tongval. Soms lukt het in drie talen, zoals met het woord ‘papier’. Aardig is de volgende vraag: ‘Zonder titel // Als een kunstenaar / werk maakt met Engelse / maar soms ook Franse titels / hoe moet een schilderij, een object of een etc. / dan in de catalogus / vermeld worden als / het geen naam heeft? // Untitled? / Sans titre?’ In dit gedicht breken de regels om ze kort te houden. In het titelgedicht ‘Een leeuwerik boven een weiland’ zegt de dichter na het geciteerde begin: ‘om de regels kort te houden, / zoals het gaat bij dit soort teksten, / terwijl het niet echt hoeft: / korte baantjes voor het oog.’ Het Frans sprekende Engelse meisje wordt vergeleken met de beginregels van een gedicht. Je moet er even in komen, je moet je best doen. Verderop noemt Schippers strofen ‘soms zelfs onbegrijpelijk. Is dan / het hoofd van de dichter knapper / dan het hoofd van de lezer? Misschien.’ Concentratie vindt de dichter belangrijk. ‘Want in een gedicht horen geen / dode plekken als lange straten of / eindeloze weilanden, die in 't echt / wel ruimte bieden aan een kapotte melkfles of een leeuwerik, / maar op papier te veel nummers hebben’. Het gaat dus om de leeuwerik, ook al hoeven we niet te vergeten dat deze boven een weiland vliegt. Het gedicht moet een hoge informatiedichtheid hebben. Toch is enige redundantie welkom. ‘Misschien dat de dichter dan toch maar / wat extra zinnen moet schrijven, / (...) woorden die passen bij vluchtige aandacht, / (...) één gedachte in heel veel woorden, / net als die leeuwerik boven dat weiland.’ Denk aan Vroman die het had over ‘dat verdomd godderige van het volmaakt gedicht’, dat was ‘tenslotte niet eerlijk genoeg meestal’. Wat heeft er allemaal niet gestaan, waar de lezer geen weet van heeft? Op een schilderij is dat vaak nog wel terug te vinden, maar op papier ziet het er zo voor het eerst en tegelijk zo definitief uit. Maar is dit poëzie? Als je poëzie omschrijft als geconcentreerd taalspel dat ruimte laat voor verwondering, dat de lezer doet stilstaan bij taal en gewone werkelijkheid, omdat het perspectief ongewoon is - dan is dit goede poëzie. Maar er zijn natuurlijk volksstammen die dit allemaal flauwekul vinden, die vragen van Schippers. Een olifant achter een blok. Is een blokje hout anders als er een onzichtbaar speelgoedolifantje achter staat? Op een foto is dat niet te zien. Maar als je nu weet dat bij de ene foto een olifantje achter het blok staat? Als je interessante metaforen of mooie stijlfiguren verwacht, of taalmuziek of technische hoogstandjes - dan zijn dit saaie teksten. Als je poëzie volgens de eerste omschrijving zoekt in het werk van Schippers, dan zullen zijn prozateksten, ‘romans’, je verrassen. Ook weer, en misschien vooral, de jongste roman, die tegelijk met de verzamelbundel verscheen: Poeder en wind. Hij gaat over een schilderij - vrouw met hoed - dat bij een bureau hoort. De veilingmeesteres begrijpt dat het een belangrijk schilderij is en de prijs van het bureau wordt door haar begrip opgedreven. Vele zinnen kunnen zo worden uitgeschreven als ‘gedichten’. Ik vermoed dat Schippers geen gedichten meer zal publiceren. Hij kan zijn verrassende standpunten en visies kwijt in zijn romans. Die moeten dan ook langzaam worden gelezen, als poëzie. Iemand zegt: hoe verdelen we de prijs van drie ton over een gezicht? Zijn de neusvleugels dan tienduizend gulden waard, de oren elk vijfentwintigduizend, de ogen vijftigduizend? Iemand heeft het over het ouder worden van klank en geur, kleur en licht. ‘En dat het natuurlijk niet aan de klank, de geur, de kleur en het licht zelf ligt. Die blijven (...) jong en sterk, onafhankelijk van de mens. Laat ik het uiterste voorbeeld geven: als iemand ineens niet meer van een reep houdt kun je de chocola daar niet de schuld van geven. Nee, de ontvangst van wat dan ook veroudert en niet de dingen zelf.’ De man die dit bedenkt wil een verjongingselixer uitvinden en dat heeft verrassende gevolgen voor de veilingmeesteres. Zij zegt: ‘Als je iemand verlaat denk je altijd dat het aan hem ligt. (...) Maar het zou best eens andersom kunnen zijn. Dan ben je teleurgesteld in je beminde zonder dat hij er iets aan kan doen. (...) Het ligt aan je eigen ontvankelijkheid. De kracht ontbreekt je eenvoudig om de liefde steeds de scherpte te geven van het begin.’ Uiteindelijk gaat het allemaal daar om. Liefde voor de werkelijkheid en de leeuwerik daarboven. Hoe houden we onze ontvankelijkheid levend? Hoe voorkomen we dat we ouwe zure mensjes worden die alles al hebben gezien? Door goed te kijken, want niets is steeds hetzelfde. Het gaat steeds om eerste indrukken, als je maar scherp bent. ‘Kelkslippen grijs behaard / en met klierwimpers. / Bladen met lange wimperharen. / Bloemen tot 12 bijeen aan de top der stengels, / overhangend, roze-rood, zelden wit. Heiden, moerassen en in de duinen. / Juni-Oct. Bloemenklasse: Bb. / Ar.: Atlantisch; langs de Oostzeekust tot Estland. / Dophei, Erica Tetralix. Bundel en roman zijn opgedragen aan Stigters vrouw Erica: Erica Tetralix. |
|