Retouche
Yves T'sjoen
Alain Delmotte
Geen weet van wijken
Alain delmotte (1957), sinds november 1995 redacteur van het fraai uitgegeven, driemaandelijkse periodiek facture baroque, maakte met de bundel Sociaal realisme (Yang poëziereeks, 1983) voor het eerst, schoorvoetend en zonder veel rumoer, zijn opwachting in de coulissen van het literaire forum. Uit dit nog onrijpe poëziedebuut sprak alvast een obsessieve preoccupatie van de jonge dichter met de heldere, essentialistische formulering, met een literatuurbeschouwing die tegenover het taalteveel een zuivere woordkunst wilde stellen, tegenover het bombast van de retoriek het expressieve beeld.
Dit minimalisme, het zingevende spel met de stilte tussen de versregels, kwam in later werk pregnanter, poëtischer tot uitdrukking. Ook de eenvoudige gedichten die zijn gebundeld in Lijfsbehoud (Yang poëziereeks, 1986) worden gekenschetst door eenzelfde poging tot objectivering van particuliere ervaringen, stemmingen en belijdenissen. Op die manier tracht hij een zekere distantie te creëren en de persoonlijke anekdotiek op een meer algemeen-geldend betekenisniveau te tillen. Het lyrisch subject speurt in deze bundel naar een eigen identiteit, naar datgene wat hem met de natuur verbindt. Dit motief heeft hij in later werk verder ontwikkeld. Poëzie is voor Delmotte een streven naar osmose van het ik en de omgeving (de natuur, het verleden, de samenleving). In dat harmonieuze samengaan van de lyrische stem en het onbezoedelde landschap schuilen de rust en de stilte die het eigenlijke streefdoel zijn van die woordkunst.
Kleerscheuren (Mayapan, 1991), met werk uit de tweede helft van de jaren tachtig, was dan weer een ontluisterende verkenning van de sociale hypocrisie. Een onconventioneel, anarchistisch geaard individu kiest resoluut voor de contramine en vindt er enkele artistieke geestesgenoten (Van Maele, De Sade). Delmotte bleek ook toen zijn eigen stem nog niet echt te hebben gevonden. In 1994 verscheen vervolgens Grondbezit (‘Bladen voor de Poëzie’, Poëziecentrum), waarin de gedichten uit de periode 1984-1992 zijn verzameld. De literaire kritiek beschouwde die uitgave als de eerste evenwichtige, overtuigende dichtbundel die Delmotte tot dan had gepubliceerd. Althans, hij ontving er de Blanka Gyselenprijs voor en een eervolle vermelding van de jury die de letterkundige poëzieprijs van West-Vlaanderen 1995 aan Herman Leenders toekende. Ook de publicatie in de reeks ‘Bladen voor de Poëzie’ zorgde voor enige weerklank bij een ruimer publiek.
Uit zes afgemeten cycli heeft de dichter elke expliciete zweem van emotionaliteit geweerd en zich in opmerkelijk woordkarige gedichten beperkt tot de naakte zegging, waardoor de picturale kracht van het beeld sterker uit de verf kwam.
Vorig jaar bundelde Delmotte zijn poëzieproductie en een lyrisch, programmatisch brieffragment uit de periode 1989-1995 onder de titel Zuidwestenpijn (Mayapan & (vormen), 1995). Niet alleen het al eerder beproefde gamma van vormprocédés (de tweeregelige strofen, de elliptische zinsconstructies, de half- en stafrijmen), ook de thema's die in Grondbezit op de voorgrond traden, sorteren in die jongste bundel een déjà-lu effect. De resem geforceerde woordspelletjes werkt daarenboven veeleer storend. Toch opende Zuidwestenpijn perspectieven die gedeeltelijk al worden ingelost door de volgende dichtbundel die Alain Delmotte op stapel heeft en waarvan voorlopig alleen nog maar een manuscriptversie bestaat, Standplaats.
De jongste poëzieuitgave, Zuidwestenpijn, is gebouwd rond de zelfexploitatie van een eenzaat en de hunker van die rebelse wandelaar om met behulp van poëtische ‘tussendoortjes’ de existentiële pijn te bezweren. Ook in een efemeer gevoel van vrijheid, in de vlucht uit de beklemming van het verleden schuilt de harmonie. Op die weg lijkt Delmotte zich in de nabije toekomst te begeven.
In de zorgvuldig gecomponeerde ruimte van Grondbezit onderneemt een afstandelijk registrerende dichterstem pogingen om schijnbaar emotieloze, geabstraheerde plaatjes van de elk moment veranderende natuur te schieten. Het eerste gedicht uit de cyclus ‘Ogenschijnlijk’ vind ik bijzonder treffend: ‘[...] onder geduldig rijm / zich wegverkleumend, // nauwelijks nog / ademhalend gras’. Momentopnamen die de hand en de blik van de fotograaf niet meteen laten vermoeden. De poëzie is onpersoonlijk, het ik lijkt helemaal verdwenen uit die gezuiverde woordkunst waarin de wisselende natuurtaferelen geconsolideerd schijnen. Toch verhult het ontbreken van dat expliciete lyrische subject niet dat in en tussen de uitgepuurde versregels wel degelijk een geëxalteerde echo weerklinkt. In de gepersonifieerde figuur van de boom herken je zelfs duidelijk een afsplitsing van het hardleerse ik, de nonconformistische enkeling die een verbond wil aangaan met de aarde.
hun macht aan tegendraads.
Geen teken: geen weet hebben
Dit is niet louter natuurpoëzie. Delmottes gedichten hebben tegelijk een uitgesproken poëticale inhoud. In het volgende, afsluitende, gedicht van diezelfde cyclus ‘Toon-
In “Retouche” wil Yves T'Sjoen de aandacht vestigen op minder opgemerkt, niet gecanoniseerd of om welke reden dan ook veronachtzaamd dichterlijk talent. Zijn bijdragen willen de platgetreden paden van het dichterlijk landschap verlaten en zo de in de media massaal verspreide foto van dat landschap retoucheren.