Requiem
Koen Vergeer
Paul van der Steen
Een maudit Titaantje
De in 1991 op 41-jarige leeftijd gestorven Paul van der Steen was wat men zich voorstelt bij een poète maudit: miskend, onaangepast, radicaal, drankzuchtig en vroeg dood. Vijf jaar na zijn overlijden verscheen van gelijke duisternis, een ruime selectie uit Van der Steens nagelaten werk. Pieter Boskma en Koen Vergeer herdenken een poet's poet.
Pieter boskma en paul van der steen ontmoetten elkaar begin jaren tachtig, toen wat vage onweerswolken samentrokken boven de Nederlandse poëzie. In marginale blaadjes rommelde reeds het verzet tegen de hermetische school, tegen de stille, witte poëzie. Ook Van der Steen en Boskma begonnen hun blaadje, Virus, en orakelden over hoe het allemaal anders moest.
De sfeer is af en toe die van Nescio's Titaantjes, zo herinnert Boskma zich: ‘Paul woonde ook in het gebied waar Nescio altijd liep, op de rand van Amsterdam, bij het IJ-meer. Hij had daar een klein houten huisje als nachtwaker bij een speelterrein voor kinderen. We spraken in die tijd eigenlijk alleen maar over poëzie. Over ons eigen werk, over waar we mee bezig waren, maar vooral ook over waar het heen moest met die poëzie. We waren natuurlijk toch vrij ontevreden over het poëtisch klimaat, ook omdat we daar niet echt een plekje in konden vinden. Het werk dat wij maakten paste niet in de nasleep van de hermetische periode, met poëzie die steeds verder naar binnen werd geschroefd en zich helemaal op zichzelf terugtrok. Er kwam toen steeds minder naar buiten. Het was ook een tam klimaat, daar is iedereen het inmiddels wel over eens. Maar toen niet, toen vonden ze ons maar een stelletje oproerkraaiers.’
Die oproerkraaiers kwamen min of meer samen in De Held. Dit tijdschrift kaderde de opstandige geluiden en geluidjes in de poëzie. Met manifesten als ‘Het timbre van de tuinkabouter’ en ‘Het juk van het grote Niets’ zetten Arthur Lava en Joost Zwagerman de toon, stilaan werd de maximale poëzie geboren en De Held werd haar spreekbuis. Je zou kunnen stellen dat Boskma in De Held en later te midden van de maximalen zijn plekje begon te vinden. Van der Steen viel echter op een of andere manier uit de boot. Boskma: ‘Er waren altijd veel mensen die van zijn werk hielden, maar dat waren dan niet de goede mensen, in die zin dat ze niet bij een tijdschrift of een uitgeverij zaten. Het waren altijd individuele, losse kunstenaars die zelf ook nog druk bezig waren hun draai te vinden. Die vonden zijn werk vaak erg goed, maar het was heel moeilijk om het ook gepubliceerd te krijgen.’
De gedichten die Van der Steen halverwege de jaren tachtig schreef waren experimenteel, lang en moeilijk te fixeren. Voor collega-dichters waarschijnlijk interessant en inspirerend, voor lezers en uitgevers wat al te onafgerond. Was Van der Steen misschien meer een poet's poet? Boskma: ‘Ja, dat is zeker zo. Een dichterschap in staat van wording, alsof hij dat ook zo wou houden. Hij was niet zo geïnteresseerd in mooie, pasklare, afgeronde versjes. Maar het kwam in zekere zin ook door zijn presentatie. Want het was nou niet echt een salonfähige, goed babbelende figuur. Hij kwam zelden de deur uit, en als hij het al deed dan schrok hij daar zo van dat hij het meteen op een zuipen zette. Het was geen gladde prater, hij was radicaal en autonoom in zijn opvattingen. Hij stak zijn mening ook niet onder stoelen of banken. Ik geloof dat hij zelfs een keer Bernlef heeft aangesproken in de rij voor het postkantoor.’
Waar het ook aan lag, Van der Steen miste de aansluiting. Een pijnlijk en definitief keerpunt betekende de beruchte bloemlezing Maximaal. Elf oproerkraaiers wierpen de klauwhamer in de porseleinkast van de poëzie, Van der Steen was er niet bij. Zijn vrienden Boskma en Frank Starik trachtten hem nog de bundel binnen te halen, maar samensteller Lava hield voet bij stuk, zelfs dreigen met een boycot mocht niet baten. De hele historie begint Boskma een beetje de keel uit te hangen: ‘Natuurlijk is het niet netjes gegaan. Dat wilde ik bij het verschijnen van Pauls bundel nog wel een keer gezegd hebben. Maar zo langzamerhand wordt dat verhaal wel erg versmald. Laatst werd Lava in de nrc zo'n beetje als de moordenaar van Van der Steen afgeschilderd: omdat hij niet in Maximaal stond raakte hij aan de drank en hing hij zijn her aan de wilgen. Dat is natuurlijk niet zo. Hij was al aan de drank en die lier had hij toch al minstens met een snaar aan de wilgen gehangen. Hij geloofde er niet echt meer in.’
Maar leuk was het voor de Titaantjes van weleer natuurlijk niet. Vlak voor Maximaal was Boskma's debuut verschenen. Na de bloemlezing debuteerde Starik en trok ook Boskma's tweede bundel de nodige aandacht. Positieve en negatieve reacties, maar Boskma's geluid bleef niet langer onopgemerkt: ‘Paul zei er eigenlijk nooit iets over, want hij was niet jaloers of zo. Maar ik kan me toch een keer herinneren dat wij met z'n drieën bij elkaar zaten, Starik, Paul en ik, en dat Starik en ik in een goed humeur waren omdat we een boek uit hadden of in de krant hadden gestaan en dat Paul venijnig uitviel: “Jullie hebben je boekie al, en ik niet!” Vanaf dat moment ben ook ik, achter zijn rug om, met zijn werk gaan leuren. Verdomme, ik heb gepraat als Brugman, maar ze wilden er maar niet aan! Dat