Poëziekrant. Jaargang 20
(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
RetoucheYves T'sjoen
| |
[pagina 25]
| |
universum dat trouwens opvallend toegankelijk is. De titel van de bundel is de Hebreeuwse uitdrukking voor ‘de Heer is gekomen’ en wijst op de bijbelse metaforiek in Dangins bundel. Twintig eeuwen Westerse, christelijke civilisatie worden hier op sarcastische wijze genadeloos geridiculiseerd, de vijandige buitenwereld wordt categoriek afgewezen. Mark Dangin zocht sindsdien op een weinig overtuigende manier een weg in een romantisch-subjectieve literatuur. Hij poogde een visionaire wereld te scheppen waarin de dichter als poeta vates figureerde, waarin hij een profetische zanger van de universele liefde en poëzie kon zijn en waarin ten slotte de realiteit onderdanig werd gemaakt aan de droomtaferelen die hij ontwierp. De idyllische, surreële wereld, die een harmonische vereniging tussen droom en werkelijkheid betracht, is echter geen eeuwig leven beschoren: ‘Elke dag een gedicht schrijven met woorden / als scherven, met kreten, vrouwen; zo mooi wordt het / en toch niet gelukkig zijn.’ Dit groeiend besef van onbereikbaarheid, van de onmacht van het woord en de beperking van het taalscheppend vermogen stichtten twijfel en existentiële onzekerheid in het gemoed van de dichter. Die onzekerheid is ook af te lezen uit later werk. Het thema van de existentiële neerwaartse spiraal (elke illusie die een nieuwe desillusie genereert) treedt al voor het eerst op het voorplan in Maran atha. Deze bundel zou beschouwd kunnen worden als een trait d'union tussen Dangins experimentele taalverkaveling uit het begin van de jaren zestig en de twijfel die spreekt uit de sarcastische en ironische understatements in later werk. Sinds de jaren zeventig stagneerde Mark Dangins poëtische werk. De lyrisch-subjectieve toon, die voor het eerst doorbrak in Maran atha, werd soms nogal oppervlakkig verbonden met introspectieve bespiegelingen en hyper-individuele dromerijen van het subject, met emotioneel geladen beelden en een uitgesproken erotische symboliek. De weinig uitgewerkte beeldentaal en het toenemend gebrek aan authenticiteit in de thematische uitwerking verklaren vermoedelijk de minder gunstige ontvangst van het latere werk, zoals onder meer Ik had hen allen hartelijk lief (1981). In Mais enfin Dangin (1972) situeert de droomwereld zich in het ongebonden nachtleven van de grootstad, in een van taboes en regels vrijgevochten omgeving waar prostitutie en alcohol welig tieren. Dangin wou zich net als Louis Paul Boon in Mijn kleine oorlog als de geweldloze anarchist profileren die tot de frustrerende vaststelling komt dat elk streven zinloos is. Ook het nachtleven is maar wat schijn: dit is het motief waarrond deze bundel is geweven. Een gelijkgestemde onbevredigde hunker naar het beloofde land spreekt uit de bundels Ik, de grote verliezer (1973) en De mec van Caroline (1974). De liefde is nu het centrale thema van Dangins weemoedige dichtkunst geworden. Alweer tegen het decor van het nachtelijke grootstadsleven mijmert de ik-figuur over de vluchtigheid van elke nieuwe liefde, over het geloof in de liefde die steeds weer verraden wordt. Hij spreekt als een neurotisch, hypersensitief personage dat, net als Lodeizen in zijn romantische verzen, de werkelijkheid tevergeefs meer kleur wil geven. Hij wordt voortdurend op zichzelf teruggeworpen en blijft een eenzame roeper in de woestijn. Mark Dangin schreef in 1970 de inleiding tot de Verzamelde gedichten 1957-1970 van Willem M. Roggeman, in volgende passus concipieerde hij ongetwijfeld ook een zelfportret: ‘De dichter is de grote eenzame op de wereld, die kontakt zoekt met en eenheid ziet in de moderne levensomstandigheden die hem enerzijds bedreigen, maar ook de mogelijkheid bieden te ontkomen aan de beperktheden van zijn lichamelijkheid, zijn angst en zijn twijfel als noodzakelijke ingredienten (sic) van zijn tijdssituatie. Maar er is geen ontkomen aan de lichamelijke situatie’. Die existentiële twijfel beheerst de bundel Mijn nieuwe wereld (1976) en voegt niets toe aan wat voorafging. Dangins Utopia is een flinterdunne dagdroom waarin hij de eentonige sleur van het bestaan en de clichématige, reactionaire omgangstaal ontvlucht. Enkel in zijn taal denkt de ik-persona een nieuwe wereld te kunnen componeren. De dichter voelt zich een sprookjesverteller en een vrijgevochten homo ludens die de realiteit met een authentiek idioom naar eigen hand wil zetten. De angst kan enkel bezworen worden door de schrijfact. Magische toverformules moeten de banaliteit, de conformistische volkswijsheden (die er alleen op gericht zijn de bestaande, apollinische orde te handhaven) ironiseren en ten slotte laten verdwijnen. De dichter wil in de dagelijkse omgeving vitale toetsen aanbrengen om haar weer levensvatbaar te maken. En telkens weer overheersen gevoelens van onmacht en mislukking het getemperde levenselan. Op die thematiek is eindeloos gevarieerd. In Maran atha werden dat voortdurende onbehagen en de hieruit resulterende evasieve reflex als volgt vormgegeven in het profane gedicht ‘Maria’: ‘'s Morgens voor het open raam begroetten wij / elkaar met eigen woorden, met onze angst die elke dag / vreemder werd; een zon in onze hemel waarvoor wij / vluchtten, een regen die alles zou overspoelen.’ Mark Dangin hanteerde in later werk parlandistische en metrisch regelmatige verzen die de gedichten soms een epische wijdlopigheid bezorgen. Het universum dat hij hiermee wilde ontwerpen, sorteerde veelal een bevreemdend effect, maar dat deed vroeger dichtwerk ook al. De talrijke woordmanipulaties, de lichamelijke beelden die op een associatieve manier aan elkaar werden geregen en de expressie van hypersensitieve gewaarwordingen konden het gebrek aan thematische diepgang en verstechniek amper nog verhullen. Nog steeds was de immer verder laborerende Dangin de gedreven zoeker die in een wereld, bevolkt door bekoorlijke meisjes en maagdelijke wezens, speurde naar het absolute, dat nu eens ‘een ver land’ was, dan weer ‘een onbereikbare zon’ De bloedarmoedige variaties hierop waren schier eindeloos. De dichter wist zich occasioneel overeind te houden door een stilistische virtuositeit die onder meer bleek uit zijn subtiel aangewende parodieën en ironieën. Hij noemde zich ‘een wereldhervormer op kleine schaal’, die dan wel een bezweringsformule van liefde verkondigde maar tegelijk besefte dat zijn magische woorden verzandden in de woestijn van het illusieloze dagelijkse leven. Mark Dangin slaagde er niet in het behoorlijke niveau van zijn bundel Maran atha te evenaren. Later werk was louter een recyclage van enkele schreeuwerige levenscredo's en idealistische mei '68-slogans. Zijn poëzie was sinds de jaren zeventig niet meer dan de monotone transcriptie van een romantisch lijden aan het leven. Het uitblijven van herbronning betekende de definitieve verzanding van een oorspronkelijk veelbelovend maar uiteindelijk verstikkend dichterschap. Toch was Mark Dangin enkele jaren een naam in de Vlaamse modernistische poëzie. De tijd heeft hem, net zoals zoveel anderen uit de literair-historisch belangrijke bloemlezing van Werner Cranshoff, definitief ingehaald. De dichter zelf was al ruim een kwarteeuw begraven. |
|