Het omgekeerde geldt ook, hoor. Ik heb bijvoorbeeld eens een gedicht over hunebedden geschreven. Als ik schrijf ‘een hunebed / is niet meer / dan wat er niet in is:... minder nog dan wat er / niet in is’, dan kan ik daar, omdat ik ervoor ben opgeleid, een hoop geleerdheid over uitstorten. Ik kan dit gedicht plaatsen in de traditie van de negatieve theologie, die zegt dat God niet te beschrijven is. Die uitleg voegt echter niets aan het gedicht toe.
Heb je nooit de neiging de disciplines te vermengen?
Mijn proefschrift bevat literaire componenten. Maar ik vind vermenging gevaarlijk. Tussen de twee grote liefdes die in mijn borst huizen, om het wat pathetisch te zeggen, zit een schot. Ze werken wel op elkaar in. Ik wil dat niet en ik wil ook niet weten waarom ze toch op elkaar inwerken. Psychologisch gezien is die dubbelhartige houding misschien inconsistent. Ik werk echter voortdurend in dat spanningsveld. Voor mij is dat vruchtbaar.
Als ik een filosofisch essay schrijf, zoek ik een goede metafoor om duidelijk en overtuigend zoveel mogelijk te zeggen zonder breedsprakerig te worden. Ik wil het echter niet zo mooi opschrijven dat de metafoor overtuigt terwijl de argumenten ontbreken. Tegelijkertijd heeft mijn poëzie een grondhouding die veel te maken heeft met hoe ik om mij heen kijk. Mijn poëzie heeft daarom ook gevolgen voor mijn filosofische activiteiten. Toch hoed ik mij ervoor de filosoof uit te hangen als ik poëzie schrijf.
Nietzschiaanse ontregeling
Henk van der Waal verliet de filosofische faculteit van de Universiteit van Amsterdam om filosofie aan de Sorbonne te gaan studeren. Hij kwam terecht bij Sarah Kofman, over wiens Nietzsche-lectuur hij een essay schreef. Daarin ruimt Van der Waal veel plaats in voor Nietzsches ideeën over de metafoor. De metafoor is voor Nietzsche het wapen tegen de tirannie van het concept, dat in zijn ogen een versteende metafoor is die zijn afkomst verloochend heeft. Het zal duidelijk zijn dat een dichter vanuit deze ideeën tot een bepaalde karakterisering van poëzie kan komen. Is de ontregeling een bewust onderdeel van het schrijven van Van der Waal?
Als ik schrijf, probeer ik achter te laten wat ik aan theorie bij me heb. Uit mijn poëzie zal zeker een bepaalde taalopvatting naar voren komen. Maar of ik die bewust hanteer? Ik weet het niet. Het zou natuurlijk mooi zijn. Uiteraard probeer je als je gedichten schrijft iets aan het rollen te brengen. Misschien is het een belachelijke gedachte, en helemaal nieuw is ze ook al niet, maar soms denk ik wel eens dat dichten een vooruitgeschoven post van het denken is. Dichten is dan een mogelijkheid om in het denken iets verder te komen dan een herhaling van wat al gezegd is.
Als je dicht, werk je met taal. Je komt op dingen die je niet zelf bedacht hebt. Je komt enigszins buiten jezelf, buiten je eigen kaders terecht. Met je gedichten wil je daar heen waar het denken iets nieuws kan vinden. Iets wat je volgens de methode van het denken, puur argumentatief, niet gevonden zou hebben.
Rest de filosofie dan slechts het systematiseren van wat met de poëzie tastenderwijs wordt ontdekt?
De middelen van de filosofie maken het mogelijk de dingen in hun algemeenheid uit te drukken. De middelen van de poëzie stellen je in staat om ze vanuit het bijzondere te benaderen. Zolang je ze niet vanuit het bijzondere hebt benaderd, blijft de filosofie buitenkant.
Dan zou elke filosoof moeten gaan dichten.
Natuurlijk, dat is de enige mogelijkheid. Nee, zonder gekheid, dichtende filosofen als Maurice Blanchot bijvoorbeeld hebben duidelijk mijn voorkeur. In Nederland is het gebruikelijk de grote filosofen tegen het licht te houden. Men kijkt of het allemaal klopt, of er niet te veel paradoxen of ongerijmdheden voorkomen. Vervolgens wordt nagegaan hoede filosofen onderling van elkaar verschillen en tenslotte wordt geprobeerd nog een stapje verder te zetten. Meestal is dat een mislukt stapje. Het eindigt allemaal met een kritische noot: waarom het toch net niet kan. Daar word je uiteindelijk een beetje moe van. Het is het handwerk van de filosoof. Waardevol hoor, maar ik vraag me sterk af of het ook het denkwerk van de filosoof is.
Staan in uw debuut, De windsels van de sfinx, gedichten die u een nieuw gezichtspunt brachten?
Allemaal, zou ik bijna zeggen. Serieus, maar wel op de wijze van de ervaring en niet, nog niet misschien, conceptueel uitgewerkt. Ik ga in mijn gedichten uit van de zin als eerste betekenisgrootheid. Sommige zinnen schrijf je en vervolgens blijven die
Peter van Lier / Foto Wilco Gijsbers
als het ware balanceren op de rand van het begrip. Die blijven mij bezighouden. Deze bijvoorbeeld: ‘want alleen wie / terugkeert, kan zijn alsof / hij er nooit geweest is’.
Brengen deze regels u verder inzake Nietzsches idee over de eeuwige terugkeer?
Bij Nietzsche is de eeuwige terugkeer een wederkeren in de vorm van nooit verdwijnen. De terugkeer wordt voltrokken doordat verleden en toekomst worden opgeheven. Deze denkbeweging is een bevestiging van het leven, zij sluit aan bij de notie van aanwezigheid. In de regels van mijn gedicht is de terugkeer noodzakelijk om te verdwijnen. Misschien sterker nog: hij is noodzakelijk om er nooit geweest te zijn. Die beweging doelt op afwezigheid.
Schrijft u poëzie om te verdwijnen?
De verdwijning is een belangrijk thema. In dit gedicht formuleer ik het zo: ‘en daarom begonnen hetgeen / over mijn lippen gleed woord voor woord / terug te nemen en in te slikken’. Deze thematiek werkt zichzelf tegen. Om de verdwijning te kunnen realiseren, moet je iets opschrijven. Je kunt als dichter alleen verdwijnen in een bepaalde verschijningsvorm. Mij intrigeert de vraag wat je overhoudt op het uiterste punt, op het punt dat je weg bent. In die zin is poëzie de afdruk van vormen van afwezigheid, een spoor. Een gedicht heeft een punt buiten de taal waar het in wil verdwijnen. Tegelijktijd verleent dat verdwijnpunt perspectief aan het gedicht: tegen de achtergrond daarvan krijgt het betekenis.
Geeft u dan in tegenstelling tot Nietzsche ‘de waarheid’ nog niet op?
Ik zoek een tussenweg. God is dood, er is leegte. De postmodernen vertellen dat de tijd van de grote ideologieën, de grote ver-