Dagboek
Leonard Nolens
Tussen belijdenis en autocreatie
Joris GeritsGa naar eindnoot+
Het derde, meest beschouwelijke dagboekdeel van Leonard Nolens bevat notities uit de periode dat de dichter door het publiek ontdekt en vervolgens op een haar na doodgeknuffeld werd. Joris Gerits over De vrek van Missenburg, ‘de mens die zijn bestaan volledig afstemt op het gedicht, daar alle tijd van de wereld voor vrijmaakt en heel gierig is met elke andere tijdsbesteding’.
Leonard Nolens [foto: Querido]
DE VREK van Missenburg, dat notities bundelt uit de periode tussen 1990 en 1993, draagt hetzelfde motto van Leopold Flam als Stukken van mensen (1979-1982) en Blijvend vertrek (1983-1989): ‘Nadenken over het eigen lot heeft geen ander doel dan een gemeenschap te vinden die een einde maakt aan de verbanning.’ Voor Leonard Nolens geldt de eigenzinnige Vlaamse filosoof blijkbaar als een vaderfiguur. De onlangs overleden Leopold Flam was geen man van de kenleer, hij filosofeerde vanuit stemmingen. De Brusselse marxistische filosoof Hubert Dethier stelde onlangs in Filosofie Magazine dat Flams manier van doen te maken heeft ‘met melancholie, met de beleving van een zekere eenzaamheid’. Het nadenken over het eigen lot in de eenzaamheid van het niet aangelegde kasteelpark van het domein Missenburg (waar Marie Gevers indertijd nog gewoond en gewerkt heeft) is ook de essentie van Nolens' dagboek.
Maar sinds de publicatie van zijn verzamelbundel Hart tegen hart, die nu al aan een derde druk toe is, en de toekenning van een serieuze werkbeurs en van de Staatsprijs in 1992, lijkt het einde van de verbanning geestelijk alvast een feit. In Blijvend vertrek staat nog te lezen: ‘In dit land zijn de reacties van het publiek en de kritiek op het werk van schrijvers en kunstenaars zo schaars, zo bijna afwezig, dat wij ons op den duur als onbestaand voorkomen.’ In De vrek van Missenburg noteert Nolens: ‘Soms had je in het voorbije jaar de indruk dat geen enkele dichter in Vlaanderen en Nederland zo werd verwend als jij: prijzen, subsidies, overzichtsbundel, kranten vol aandacht.’ De ommezwaai, van het donkere bos van Edegem naar het voetlicht van podia en naar de status van bekende Vlaming, verontrust Leonard Nolens danig en hij schrijft er ook over in zijn dagboek: ‘Mijn plaats is, dat ik in de ogen van de samenleving geen plaats bezit. Ik werk niet om den brode. Ik werk om het gedicht. En daar word ik tegenwoordig ook nog eens voor betaald!’. Stralend noteert hij: ‘Ik schrijf dit op om later te weten dat ik ooit in dit leven volmaakt gelukkig ben geweest, ik herhaal die brutaliteit: volmaakt gelukkig.’ Zo'n krachtige uitspraak moet een lezer die vertrouwd is met Nolens oeuvre, haast onmogelijk schijnen. De teneur van zijn overpeinzingen was tot nog toe immers die van ‘over pijn zingen’, zoals hij het zelf formuleerde op 21 januari 1988.
Natuurlijk verandert Nolens niet fundamenteel door de erkenning en het geluk dat hem ten deel valt. De naar hypochondrie neigende Leon Nolens blijft kritisch kijken naar de geslaagde schrijver Leonard Nolens: ‘Misschien heeft de groeiende erkenning van je werk je nog meer van jezelf vervreemd, omdat de discrepantie tussen het beeld dat de buitenwereld zich van je vormt en het donker wezen dat je bent, evidenter is geworden, schrijnender.’ Zoals Cesare Pavese spreekt Leonard Nolens zichzelf in zijn dagboeken meestal in de tweede persoon aan, wat inderdaad een stilistische mogelijkheid is om de distantie tussen zijn verschillende ikken tot uitdrukking te brengen. Want net als Fernando Pessoa, aan wie Nolens vaak refereert en die hij geregeld citeert, voelt hij zich meervoudig, een synthese van diverse ikken. Vlijmscherp, ongenadig voor zichzelf somt hij ze op in de aanhef van de notities van 16 oktober 1991: ‘Ik ben een mislukt acteur. Ik ben een mislukt advocaat. Ik ben een mislukt filoloog. Ik ben een mislukt filosoof. Ik ben een mislukt vertaler. Ik ben een mislukt christen. Ik ben een mislukt atheïst. Ik ben een mislukte vader. Ik ben een mislukte minnaar. Ik ben een mislukte zoon. Ik ben een mislukte broer. Ik ben een mislukte vriend. En al die mislukkingen samen vormen soms, hier en daar, de geslaagde schrijver. Dat is mijn bescheiden trots, mijn trotse bescheidenheid.’
Uit de geciteerde slotzin blijkt Nolens’ voorliefde voor de in een chiasme geformuleerde paradox. In De vliegende keeper schrijft Herman de Coninck: ‘Bij de niet-vrijblijvende poëzie kiezen stijlmiddelen de dichter. Leonard Nolens is gekozen door de paradox.’ Nu hij zich om den brode niet meer met vertaalwerk moet bezighouden, dringt de vraag zich aan de dichter op of hij mag toegeven aan zijn verlangen een lijvige Proustiaanse roman te schrijven over zijn kinderjaren en jeugd. Eigenlijk zou hij voortaan met drie boeken tegelijk willen bezig zijn: er is zijn poëzie, en daarnaast zijn dagboek als de noodzakelijke begeleiding ervan, en tenslotte de nog te schrijven roman van een duizendtal bladzijden die hem voor ogen staat. Poëzie is zijn leven, terwijl het dagboek de dagdagelijkse beleving representeert. De virtuele roman zou het herleven van zijn leven betekenen. Voorlopig blijft Leonard Nolens echter de vrek van Missenburg, de mens die zijn bestaan volledig afstemt op het gedicht, daar alle tijd van de wereld voor vrijmaakt en heel gierig is met elke andere tijdsbesteding.