Poëziekrant. Jaargang 19(1995)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Joris Denoo Adder Ik was die adder die de zon niet zocht. Want in de schijn werd ik blind van zwart. Aande zachte zijde heb ik mij gelaafd, gelikt, uit weerzin tegen droogtezon. In bossen van gebroed. Nat en heet en 's nachts. Onder het gras, bij al wat lelijk was. Aan de borst van het bos gekoesterd. Een ritselend bestaan, losvast, rotsvast, ontdaan. Een adder is een dichter. Tevens gezegd van vrouwen. Zie ook woordenboek, in een duistere hoek. Ik vraag een oversteek zoals de wrattenpad. Eén keer wil ik proberen of mijn gif ook gínder werkt. Marmot Zo valt de marmot niet op, tussen 's mensen mossen en hun neutrale rotspartijen, hun mistige zwitserlanden. Overal doet de marmot aan opgewekte eenzaamheid. In een mum van tijd komt hij weer bij zichzelf Je ziet hem zelden; hij is vaak van horen zeggen. De marmot zit in het detail: hij verschijnt op blinde plekken In een te duur landschap of kiest precies de blinde vlek in de dode hoek van het oog. Zoek de marmot niet op. Hij geeft graag niet thuis op wollige ansichtkaarten en samenval met niets beschermt hem tegen apparaten. Enkel in de encyclopedie leidt hij een geletterd, desgewenst sociaal-bewogen leven: de marmot kan je van buiten leren. Vorige Volgende