Recensie
Hans Verhagen
Verloren dichterschap
Remco EkkersGa naar eindnoot+
Hans Verhagen
[foto: Chris van Houts]
De poëzie heeft Hans Verhagen verlaten. Dat blijkt overduidelijk uit zijn jongste bundel, Echoput & Luchtkasteel, waarin de schrijver vervalt in banaliteiten en flauwe grappen en zich te buiten gaat aan pedagogische prietpraat.
DE NIEUWE bundel van Hans Verhagen heet niet zonder reden Echoput & Luchtkasteel. De wereld waarin de dichter roept, is een echoput: als antwoord op zijn roepen hoort hij alleen de echo van zijn stem. Schrijven daarentegen is bouwen aan een luchtkasteel. Of in de woorden van Verhagen: ‘Het is alsof ik in een tobbe | ronddobber op de bodem | van een echoput’ en ‘Ik mag dan wonen in een luchtkasteel, | daar kom ik beter tot m'n recht dan in een | kist.’
Het eerste gedicht van de bundel is een gelegenheidsgedicht. Verhagen maakt komaf met het ‘no-nonsense’-klimaat van de jaren tachtig en negentig, waarin schamper en schouderophalend werd gereageerd op zijn mystieke verzen en zijn excentriek gedrag. Hij maakte zich op als vrouw, ontving zeer jonge meisjes op zijn zwervers-etage en sprak alsof hij niet van deze wereld was.
De titel van de eerste afdeling, ‘Doorgestoken Waterwegen’, doet de lezer denken aan zowel een doorgestoken kaart als een inundatie. De dichter heeft het echter niet over dijken, maar over het stromende water.
In deze afdeling legt Verhagen uit wat hem bezielde, waarom hij handelde zoals hij handelde. Hij woonde in een rookgordijn, stelt hij, en onttrok zich aan burgerlijke leefwijzen omdat hij zichzelf wilde blijven. Maar voorlopig blijft onduidelijk wie hij werkelijk is. De dichter kan nog niet in kaart worden gebracht, de rivier stroomt nog. Als mens, betoogt Verhagen in deze cyclus, mag je je niet vastleggen, je waarde niet ontlenen aan het verleden. Je moet blijven vloeien, ontvankelijk zijn. Dan sta je in alle nederigheid open voor poëzie, omdat je beseft dat die groter is dan jezelf. En omdat je geen illusies koestert over je eigen zogezegd bijzondere vermogen, kun je ook niet worden vernederd.
De gedichten in deze bundel lijken stelselmatig een oratio pro domo te zijn. Verhagen kan behoorlijk moralistisch uit de hoek komen: ‘Wie zichzelf verliest | is e verliezer niet; | de verliezer is | wie iet zijn eigen | spiegelbeeld vernietigt.’ Extreem wordt de dichter wanneer hij verwijst naar de mystici en stelt dat wie zichzelf verliest de wijsheid zal vinden. Want dan, vervolgt hij, ‘breekt het moment aan | dat aan alle momenten | abrupt een einde maakt; | je wordt ingewijd in het geheim | dat elk levend wezen | met mekaar verbindt’.
Zo gaat dat in de opgang naar de mystieke top. Het gemeenzame ‘met mekaar’, grammaticaal een ontsporing omdat het zich niet laat verbinden met ‘elk levend wezen’, is typerend voor Verhagens toon: tegelijk verheven en alledaags. Op het achterplat spreekt overigens ook Lucebert in gemeenzame taal over de dichter: ‘Hans Verhagen is zonder meer een groot dichter. Met de tijd onderken je de kwaliteit. En als je die niet ziet, dan ben je een lul.’ Maar hoe zou Lucebert over deze bundel hebben geoordeeld?
Verhagen is in Echoput & Luchtkasteel de ongeïnspireerde uitlegger van wat hem is overkomen. De poëzie heeft hem verlaten, zelfs als hij vertelt over vroeger, over hoe het was in Vlissingen, in Zeeland, in jeugdland. Toch zijn in die gedichten nog echo's te horen van een verloren dichterschap. Maar voor het overige maakt de schrijver zich schuldig aan banaliteiten, flauwe grappen en pedagogische priet-praat. Deze bundel bevat maar één tekst die me echt raakt en waarover ik wil nadenken:
Zo kan het in de stilte vanbinnen gebeuren
dat een jongeman ten strijde trekt om een draak
te bevrijden uit de roodgelakte klauwen van
het meisje van zijn dromen.
Hij wil het niet weten, dus hij wéét, dat hij vecht
om aan de liefde van zijn moeder te ontkomen,