Poëziekrant. Jaargang 19
(1995)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
RecensiePieter A. Kuyk
| |
Weer een dag
Er kwam geen einde aan een dag
diep weg; 't liep steeds terug
naar zijn begin: schemering en
lege straten. Ik was heel vroeg
opgestaan en langs haar huis
gefietst; 't sliep nog; de rest
die dag ben ik vergeten; ik denk
in zee gelegen, me aan haar huid
gekoesterd, warm zand, wat geslapen;
teruggefietst. de zon al onder,
haar huis dat alweer bijna sliep
een jonger zusje sloot gordijnen.
Pijn in oude botten als ik overeindkom
om naar bed; te lang inde verkeerde
houding van een droom gezeten, bijna
nacht; de jongen rijdt nog rond, ge-
ketend aan zijn jaren; weet niet dat
hij het is die lichten dooft, naar
iemand uitkijkt die niet komt.
| |
De herinnering wordt acuut als de ik-figuur opmerkt hoe een buurmeisje wordt opgehaald - tennistas, stationair draaiende motor, net als toen. De dichter beschrijft zijn herinnering in de reeks ‘Je komt de laatste tijd zo vaak’. Hij doet dat nuchter, te nuchter misschien, maar een sentimenteel verslag van de feiten zou nog erger geweest zijn. De herinnering is natuurlijk particulier, maar herkenbaar, misschien te herkenbaar. Waarom zijn deze vrije verzen met soms dichterlijke beelden dan geen overtuigende poëzie geworden? Het geschrevene lijkt, denk ik, te veel op ingedikt proza. Bijvoorbeeld: ‘Bewolking dreef de straat in | en bleef hangen || iemand die op jou leek || liep erdoor, vergrijzend | in de regen.’ Is dit slechte poëzie? Hoegenaamd niet. Maar de inhoud ervan is, hoe tragisch ook, voor de lezer allang bekend. Het moet, zou Kopland zeggen, nog persoonlijker om het bovenpersoonlijk te maken. Dat is de paradox van de intimiteit. De tweede afdeling, ‘Moest ik niet van je houden’, bevat gedichten met een titel. Ze hebben betrekking op de jaren na de oorlog, met pogingen om te vergeten en een nieuw leven op te bouwen. Dat lukt niet zo goed, of beter: de gedichten gaan over de momenten waarop dat niet zo goed lukt. De oudere man blijft trouw aan de verliefde jongen. Dat levert naar mijn smaak het ontroerendste gedicht uit de bundel op, ‘Weer een dag’. Overigens zijn deze gedichten wat meer verdicht en bevatten ze wat meer beeldspraak dan die uit de eerste afdeling. De dichter heeft meer oog gehad voor de taal. Maar dat betekent nog niet dat ze veel interessanter zijn. De laatste afdeling, ‘Ingrepen’, bevat zeven losse gedichten, die thematisch met de vorige verbonden zijn. Ze zijn afstandelijker en dichterlijk beter. |
|