Recensie
Lucebert
Dansen rond een windei
Remco Ekkers
Na de publikatie van het proefschrift van Anja de Feijter is de poëzie van Lucebert niet meer los te denken van de Kabala. Elementen uit de joodse mystiek maken van bij zijn debuut onmiskenbaar deel uit van zijn poëzie. Het is een hoogst interessante, zij het niet echt vlot leesbare studie, oordeelt Remco Ekkers, die bewijst dat over Luceberts poëzie het laatste woord nog lang niet is geschreven.
IN 1979 verscheen een belangrijke studie over Luceberts poëzie van de hand van C.W. van de Watering. De studie bevatte een uitvoerige analyse van het gedicht ‘ik ben met de man en de macht’ volgens de beproefde close-reading-methode. Sindsdien verschenen studies die duidelijk maakten dat deze methode van poëziebenadering tekortschiet: biografische en intertekstuele gegevens zijn onmisbaar voor een zo volledig mogelijke interpretatie.
De studie van Anja de Feijter, Apocrief | de analphabetische naam. Het historisch debuut van Lucebert in het licht van de intertekst van foodse mystiek en Hölderlin, bevestigt dit. De Feijter maakt op overtuigende wijze duidelijk dat Van de Waterings analyse van Luceberts poëzie ontoereikend is. Het is een uitermate interessante studie die evenwel, onder meer ingevolge de weinig soepele stijl, allerminst vlot wegleest. De materie is uiteraard niet eenvoudig en bovendien schrijft De Feijter voor vakgenoten.
In haar ‘Verantwoording van de methode’ stipt ze aan dat zij zich baseert op het werk van Roman Jakobson. ‘Door herhaling van een klank, een werkwoordstam, een bepaald syntactisch patroon of semantisch niveau, wordt toenadering tussen verschillende eenheden of gedichtelementen tot stand gebracht, op basis waarvan zich een proces op het terrein van de betekenis ontwikkelt, dat door Jakobson voorzichtig omschreven wordt als een krachtenspel van overeenkomst en contrast.’
Een andere literatuurwetenschapper naar wie ze verwijst, is Riffaterre: ‘Intertekstualiteit maakt de introductie van een nieuw semiotisch begrip noodzakelijk. Intertekstualiteit involveert interpretanten. Riffaterre baseert zich voor dit van Peirce afkomstige begrip op een definitie van Eco. De interpretant is een ander teken, dat een eerder teken vertaalt of verklaart.’
Ik zei het al: de lectuur van de studie is hard werken. En het lezen wordt nog bemoeilijkt door de onscherpe druk en de kleine letter.
Hoewel Paul Rodenko, Cornets de Groot en vooral Aldert Walrecht het nodige voorbereidende werk hebben gedaan, is sinds de publikatie van De Feijters proefschrift de poëzie van Lucebert niet meer los te denken van de Kabala.
De jonge Lucebert kende onmiskenbaar allerlei begrippen uit de joodse mystiek. Dat blijkt uit zijn debuut apocrief | de analphabetische naam. Ook Bert Schierbeek greep in Het boek ik op de Kabala terug. Zijn vriend Lucebert ontwierp er de omslag voor en die bestond uit een collage, gemaakt van de eerste pagina van de Praagse Hagada - een boek dat de liturgie voor de seideravond bevat.
Het pseudoniem Lucebert betekent ‘dubbel licht’. Volgens De Feijter heeft de dichter zijn pseudoniem ondeend aan de titel en de openingsparagraaf van het Sefer Hababir; or bahir, wat ‘lichtend licht’ betekent. De dichter leek er overigens door zijn voornaam Lubertus toe voorbestemd.
‘Kabala’ (klemtoon op de laatste lettergreep) betekent ‘traditie’. De term verwijst naar de mystiek die zich op basis van de joodse religie heeft ontwikkeld, vooral als commentaar op de Tora, de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Voor de kabalisten is de Tora een levend organisme, de incarnatie van de wijsheid van God. Elke groep letters symboliseert een aspect van Gods scheppende kracht.
‘Het symbool van de vrouw die voor haar minnaar haar sluiers aflegt, vervult zijn rol in de opvatting van de Tora als een tekst die in al zijn onderdelen een dubbele betekenis heeft,’ schrijft De Feijter. ‘De hele Tora is zowel geopenbaard als verborgen en bezit naast de letterlijke een geheime of mystieke betekenis, waar het de mysticus uiteindelijk om te doen is. De Tora wordt begrepen als een uitgebreid corpus symbolicum dat verwijst naar de verborgen wereld der sefirot.’ De sefirot zijn mystieke kronen. ‘Zij zijn de tien meest gebruikelijke namen voor God, die samen ook zijn éne naam vormen.’
De taal is hét scheppingselement. God openbaart zich in de taal. Het eerste hoofdwerk van de kabalistische literatuur is het Boek van de Schepping, het Sefer Jetsira. Daarin staat dat scheppen gelijk is aan spreken. De organen die daarmee zijn geassocieerd, de fallus en de tong, worden dan ook met elkaar in verband gebracht. De alef, de beginletter, wordt gekoppeld aan het oor.
‘Deze seksuele opvatting van taal,’ aldus De Feijter, ‘zowel van spreken als van horen, komt bij Lucebert onder andere tot uitdrukking in de seksuele diffe-