Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdLidy van Marissing
| |
[pagina 25]
| |
(men zit, ligt of staat)
daar scheert het zich weg
het enige misbaar die rechterhand
die schuddend welkom heet of
afscheid met een ander woord
dus kennis slaat
uit schaduwen of stoepen
gebaren vallen van de wal
in de droom, zo terloops
dat elk ontmoeten vroeg of laat
afstanden schept
daartussen ligt men, zit of staat
en vreet zich snel de huid vol
- buidel ingewanden op de tocht -
zo laat een leven zich lopen
De techniek van Lidy van Marissing is in dit gedicht goed zichtbaar. De bondige stijl wordt gekenmerkt door ellipsen en contaminaties: zinnen worden niet afgemaakt - het is zo wel duidelijk genoeg. Uitdrukkingen worden met weglatingen aaneengesmeed. Een voorbeeld is: ‘daar scheert het zich weg’. ‘Scheer je weg’, is de uitdrukking. Het leven is zo maar verdwenen. Er zit iets venijnigs in die woordgroep. Een ander voorbeeld is ‘die schuddend welkom heet of / afscheid met een ander woord’. Daar zit in: handen schudden als welkom en afscheid nemen. Het ‘schudden’ werkt nog even door in het ‘afscheid’, maar heeft dan een veel cynischer betekenis. En hoe slaat kennis ‘op stoepen’? Kapot zou je denken. Die kennis bestaat uit schaduwen. Je raakt van de wal in de sloot, hier ‘in de droom’. Veel meer is het niet. Droom is het leven, anders niet. Horen we daar Jan Luyken? Nee, veel cynischer... Men scheldt iemand de huid vol. Men vreet zich te barsten. Wij zijn een zak ingewanden. Wij staan op de tocht.
De bundel bestaat uit vijf afdelingen: ‘De sprong van een slak,’, ‘Wit van schrik’, ‘Denkbare ruimte, ‘Turbulentie’ en ‘Woonplaats’. Uit het eerste gedicht blijkt dat de titel poëticaal moet worden gelezen: de slak is een woord. Ook niet zo'n verheven opvatting: ‘met slijmspoor vertrokken allengs / kruipt een woord / uit je hand...’. Het woord ‘allengs’ keert nog een keer terug: het duurt allemaal even. Bij de lezer gaat het andersom: ‘kruipt een woord / kruimend onder de tong’. Als een kruimige aardappel. ‘Kruimen’ is ‘tot kruimels maken of worden’. Wij lijken zelf een beetje op slakken, zo blijkt verderop in de eerste afdeling. Wij zijn verkleefd aan have en goed, nemen steeds onze krakende woning mee. Zout valt wel eens uit de hemel (ellende overkomt ons). Wat doen we hier? Wie bestrooit ons? Waarom? We gaan zo traag vooruit, maar waar naartoe? O ja, ‘allen en alleen op gevoel / zich naar dichtstbijzijnde verte verlengend’. Het lijkt allemaal wel lang te duren. Ook in de liefde (de sprong) gaan we ‘(hevig bewogen) van blad op / blad uiterst langzaam (ge- / laden) voor andermans ogen haast eeuwig / hangend en strekkend / en strekkend toch roerloos neergegleden / op volgend vlak: gestolde sprong’. Dit is ook een beschrijving van een ander soort liefde: de dichter levert zich uit op papier aan de lezer. Het lijkt nog wel even iets, maar uiteindelijk trekken we ‘een spoor in het niets’. Het eindigt met ‘zout en as’, een treffende verwijzing naar oude, katholieke rituelen. Maar, zegt de dichteres nogmaals, ‘over welke weg’? Ondertussen krioelen we door elkaar, met grote onrechtvaardigheden, wreedheden, absurditeiten. Maar hoe kunnen we dat veranderen? De grote verhalen zijn niet meer van kracht. De oude mythen stinken. Onze leefruimte is een puinhoop en wij vermaken ons ook nog eens met het gedoe van de anderen. De afdeling ‘Turbulentie’ geeft daar een adequate en hilarante beschrijving van. Turbulentie is een begrip uit de chaotica: achter de orde worden verschijnselen, hoe simpel ze ook leken, plotseling turbulent, onvoorspelbaar. De negen gedichten beschrijven iets filmisch, een soap-serie bijvoorbeeld: ‘overal scherven, hiaten, haperingen / in het uitzicht, een alles / versplinterende lens voor z'n neus’. |
|