Poëziekrant. Jaargang 18
(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
LiteratuurgeschiedenisJ.D.F. van Halsema
| |
[pagina 21]
| |
De auteur doet alvast een eerste poging om de invloed van het decadentisme in het levendige literaire discours omstreeks de eeuwwisseling te schetsen en stipt in zijn conclusie ook diverse thema's en gebieden aan waarover nog maar weinig is geweten, zoals: de tijdelijke toenadering tussen Van Eeden en Verwey ingevolge hun antidecadentistische ingesteldheid, de uiteenlopende betekenissen van ‘decadent’ in Nederland omstreeks 1900 en de poëticale standpunten van Albert Verwey. Ook de correcties die Van Halsema aanbrengt aan de té rigide definiëring van het begrip ‘modernisme’ door Elrud Ibsch (De plaats van de decadentie in de literaire evolutie, 1985), zijn kenmerkend voor zijn naar accuratesse strevende gedrevenheid. De ‘epistemologische twijfel’, die door Ibsch werd verbonden met het modernisme, uitte zich volgens Van Halsema voor het eerst in het werk van enkele decadenten. Daarmee reageerden zij tegen de positivistische zekerheden waarmee de generatie(s) vóór Tachtig schermden. Hoewel de twijfel vooral emotionele, en niet zoals in het modernisme intellectuele achtergronden heeft, is dit aspect van de literatuurgeschiedenis dus duidelijk aan een herziening toe.
In zijn essay Sporen van décadence-voorstellingen in de Nederlandse letterkunde aan het einde van de negentiende eeuw besteedt Van Halsema opmerkelijk veel aandacht aan de invloed van het sensitivisme op het artistieke denken van enkele toonaangevende schrijvers uit het Nederlandse fin de siècle, onder wie Verwey, Van Deyssel, Gorter, Henriëtte Roland Holst, Diepenbrock en Leopold. Aan de hand van ‘een demontage van het décadence-concept’ onderzoekt Van Halsema minutieus de warrige, onduidelijke verbindingen tussen sensitivisme en decadentisme, de wijze waarop de Franse ‘décadence littéraire’ invloed op het sensitivisme heeft uitgeoefend, alsook hoe de antidecadente houding van, onder anderen, Van Eeden en Verwey moet worden geïnterpreteerd. Via een analyse van sensitivistische sleutelteksten als Over literatuur van Van Deyssel en Toen de Gids werd opgericht van Verwey (geschreven toen hij onder invloed van Gorter nog druk met sensitivistische poëzie experimenteerde), legt Van Halsema de link met Franse tegenhangers. Tevens onderzoekt hij aan de hand van hun poëticale opstellen de (wisselende) houdingen van enkele Nederlandse decadenten en antidecadenten. Zo wijst Van Halsema onder meer op de decadentistische invloed die componist en letterkundige Alphonse Diepenbrock aanvankelijk had op zijn vrienden Gorter en Van Deyssel, en legt hij haarfijn uit hoe Diepenbrock later zijn mening wijzigde. Van Halsema bezit een bewonderenswaardig inlevingsvermogen om de meest uiteenlopende poëticale en polemiserende geschriften op levendige wijze met elkaar te confronteren. Daarbij houdt hij terdege rekening met het toenmalige tijdskader. Niet alleen doet hij recht aan de evoluerende standpunten van de schrijvers zelf, maar bovenal gaat hij uit van een soepele definitie van begrippen als decadentisme en sensitivisme, teneinde de nuanceverschillen scherper te kunnen stellen. Van Halsema's aanpak geeft het onderzoek naar het Nederlandse decadentisme een nieuw elan. Hopelijk ziet hij bij zijn verder onderzoek Vlaanderen niet over het hoofd, waar eveneens fascinerende décadence-sporen in de literatuur te vinden zijn. Bij Karel van de Woestijne, bijvoorbeeld. In ieder geval kijken we uit naar zijn volgende studie. |
|