Poëziekrant. Jaargang 18(1994)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] H.H. ter Balkt De windmolen 'k Sta hier al lang. Ik maak geen onderscheid tussen de oosten- of de westenwind. Als ik maar maal! Graan malen is wat molens moeten, is het kwade of zachte wind die waait, neervallend uit bolle graanzakken boven de velden. Mijn staart- boom draait mijn eikehouten kast, gedragen door mijn koningspil waar tijd niets aan verzwakte, al krakend op de wind; en door assen en wielen vliegt de draaiing van de wieken in de bovenste molensteen. Dan vangt het vermalen aan, de zang van de gegroefde stenen die de inwoners van de aren: nomaden van de velden!, omtoveren tot vruchtbare sneeuw. Stilstaand leeft alles hier! Maar die zwermen Don Quichotes, o, als muggen! Anthonis de Roovere Duik op, Anthonis! bij 't Belfort, of daar ergens bij 't kantoor van de Duitse Hanze, zware groten op zak, in je hoofd rondtollende regels, als Die geen pluymen en can strijcken | Die en doog ter wereldt niet. Tes goed zwemmen bijden schepe. Vast liep je vaak op het Beursplein, grommend tegen de Floren- tijnen, altijd meedragend de beelden van de koggen en galeien in het Zwin. Nietig je gestalte tegen duizenden huiden, de stapels linnen, teer, kabeljauw, koper, zilver, pelzen, lastertongen, stokvis, haring. Je nam de paleizen van de mollen waar in de tuinen, hoe hard de wijnvaten rolden. Dwalend langs de kramen bij de muren, jij stadsdichter van Brugge, werd je glimlach dunner en dunner als het dichtslibbend Zwin. Jaar 1000 Kluizenaars rolden de heuvels af; zoeken gebergte in hoogland. Zet de grammofoonnaald in de groeven van gene luchtlagen en je hoort de Dead Kennedy's en ‘Darklands’ van de Jesus en Mary Chain. Woorden zijn echte huizen maar de pakhuizen staan nu leeg. Rondtollende profeten roepen het einde van de lucht af in de nagesynchroniseerde wind. Alle holle wegen willen vastlopen in een labyrint; kraaien en raven zijn nu hertogen, bergland hurkt ineen. Procrustes de herbergier, verschijnt op de heuvels. 't Bleek lam lijkt een wolf Brood smaakt naar roest. Dizzy Christus vertoont zich aan de wilgen en de vijver, die ruiken naar kikkervel, muf riet. Hutten roken dapper. Wind stommelt Misschien gaat alles verder. Ronddolende toernooiridder Van al mijn toernooien won ik slechts het derde, laad sindsdien mijn kar, span mijn merrie in en draaf de toernooien af. De aankomst van mijn kar alleen al verzoet het firmament, doet de korrels zand van het toernooiveld en de vezels van alle overvliegende vogels en de helden van de strijd aanzwellen van de lach. Ik kan magnifiek vallen, in 't krijt, en mijn harnas lijkt een landkaart van onontdekte landen. Van al mijn toernooien won ik 't derde en daarna niet een. Men bewondert mijn moed; zo vallen, wanneer breekt hij zijn bek? Dat breken moet wel aanstaande zijn. Wrak en klein is mijn huis: een zwak kasteel, gering mijn pacht. Gouden oogsten van lachen is mij genoeg. Vorige Volgende