Recensie
Victor Vroomkoning
Na verlangen
Remco EkkersGa naar eindnoot+
Het is moeilijk te begrijpen waarom Victor Vroomkoning niet even populair is als Jean Pierre Rawie, of nog populairder. Of voldoet Vroomkoning niet aan de clichés van de dichter die het kijkvolk er op nahoudt? Of is het zo - aansluitend bij de woorden van Komrij over Rawie - dat je om Vroomkoning te lezen, te veel benul moet hebben van poëzie?
Victor Vroomkoning [Foto: Kareth Weaver]
KOMRIJ ZEGT OVER RAWIE: ‘Er zijn nu weer dichters die schrijven alsof er driehonderd jaar niets is gebeurd in de poëzie. En vooral in de twintigste eeuw niks. Jean Pierre Rawie bijvoorbeeld. Dat zijn mensen die makkelijk oogsten waar anderen hebben gezaaid. Er is destijds een pleidooi gehouden voor iets minder onbegrijpelijkheid. En daar gaat dan iemand als Rawie met zijn volle gewicht op zitten. En hij oogst de aren. Maar dat soort volkse poëzie slaat nergens op. Die doet pijn aan het oog en aan het oor. Het is allemaal net een beetje te glad. Edelkitsch! Populair bij mensen die geen benul hebben van poëzie.’
Bij Vroomkoning moet je even nadenken en word je verrast door de beelden en originele metaforen. Hij is persoonlijker, en wat hij zegt, snijdt daarom dieper. Wie zei ook weer: om anderen iets te kunnen zeggen, moet je persoonlijker durven zijn, zonder particulier te worden. Vroomkoning is persoonlijk, maar zelden zo dat je je als lezer een voyeur voelt. Hij is nooit sentimenteel. Zijn taal is helder en toch bijzonder, eigen, geestig, mooi van klank en ritme. Geen metrische dreun, ook door de goede enjambementen, geen onafwendbaar eindrijm. Zou het grote publiek misschien zeggen: ja, maar het rijmt niet? Vroomkoning maakt in zijn gedichten echter een geraffineerd gebruik van binnenrijm, alliteratie en assonantie.
Vroomkoning beschrijft meisjes in zijn klas, maar net op het moment dat je als lezer bang bent voor oubollige schoolmeesters-erotiek, staat er:
Maar binnen handbereik de glazen
prinses in een vlies van witte
zijde met donzen oksels en twee water-
vallen goudblond hooi tot in haar
schoot, de twee vluchtheuveltjes
erbovenuit. Het knoopje van haar navel
verspringt ja en nee op haar adem.
Soms ben ik weer een jongen als ik
thuiskom van een transparante dag.
De watervallen hooi draaien sentimentaliteit effectief de nek om.
Dat gedicht is overigens niet typerend voor de bundel Oud zeer, die vooral gaat over het afscheid nemen van oude geliefden. Hoe regressief kan ons verlangen zijn! ‘Hoe ik haar wilde | gister aan de Schelde | toen zij niet naast me | liep, niet met me naar | de boten keek, geen | mossel met me at, niet | naast me zweeg toen ik | terugreed. || Hoe ik van haar hield | toen ik naast haar neer- | streek en zij sliep. Uren | heb ik na liggen verlangen | tot het vanmorgen over | ging in verlangen naar | gister aan de Schelde | toen’.
Hoeveel mededogen kunnen we hebben met onze oude geliefden: vader die oud wordt, de overgrootmoeder, de oom, oude huizen en soms inéén, in een fraaie metafoor, moeder en huis: ‘door haar beslagen vensters | het vermoeiend vee van klein- | kinderen niet helemaal meer | herkent en die zij grootbracht | al maar door haar heen voelt | spoken van