Poëziekrant. Jaargang 17
(1993)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdRecensieNachoem M. Wijnberg
| |
[pagina 20]
| |
ken dan ook gesproken door mensen die in een wereld verzeild zijn geraakt die ze niet kennen, waarin geen logische verbanden zijn, geen wetten van oorzaak en gevolg bestaan. De teksten zijn berichten uit die wereld. Zaken, gebeurtenissen en gedragingen worden nauwkeurig beschreven, terwijl de verteller niet meer dan een flauwe notie heeft van de betekenis die ze vanuit zichzelf hebben. De selectie maakt de verteller vanuit zijn eigen samenhang, maar ze verschijnt tegenover onze permanente zingevende activiteiten als willekeurig en vreemd. Omdat Wijnberg de normaalste woorden van onze normale wereld gebruikt en flarden van onze normaalste handelingen, en bovendien vaak schrijft over wat ons het meest na is, ons lijf, is het vervreemdende effect groot. De impressie van toeval en willekeur die zich bij lezing opdringt, is bij nader inzien het resultaat van zorgvuldige berekening. In zijn vorige bundel, De expeditie naar Cathay, schreef Wijnberg: ‘Word dronken genoeg om te willen zingen | over blindheid of onverwachte diepte | en maak woorden minder en langzamer | zodat zij zich over de melodie uitspreiden | en neem daarna de melodie weg | zodat de woorden achterblijven als aangespoeld.’ Als een klassiek romanticus verbindt hij de roes aan de calculatie. De lezer voelt zich gedwongen actief te luisteren naar de melodie die aan de als bij toeval bijeengespoelde woorden ten grondslag ligt. Zoals ik al aanduidde, gaat het bij Nachoem M. Wijnberg om een afscheidsmelodie. Toch dissoneert die melodie bij de vrolijke vrijheid die bepaalde stromingen van het postmodernisme uitstralen. Voor de postmodernen levert het afscheid van de alomvattende filosofische en politieke systemen een principieel vrije wereld op. Alle mogelijkheden staan open, en aan de vrijheid van het spel met de elementen van de menselijke cultuur is geen einde te zien. Alles kan geïroniseerd worden, elke moraal en ideologie als repressief ontmaskerd. Wijnbergs ironie daarentegen is bitter. Zijn afscheid is de erkenning van een verlies en van een toestand van verlatenheid. Misschien kan zijn positie nog het beste worden aangeduid als die van de ontheemde, de vreemdeling op aarde. Voor de ontheemde kan het afscheid geen spel of feest zijn. Hij ervaart geen openheid en vrijheid. Hij is buitengesloten en zijn bestaan is onzeker. De ontheemde is tevens uitermate gevoelig voor zijn eigen positie en identiteit. Hij weet dat zijn overleven afhangt van de nauwkeurigheid van zijn eigen waarneming. Daarom probeert hij de wereld die hem wezenlijk vreemd is tot in de details te begrijpen. Hij weet dat dat uiteindelijk niet zal lukken. In wat hij niet beheersen kan door het te begrijpen, kan een gevaar schuilgaan. Zijn primaire emoties hangen samen met het feit dat hij bedreigd is. Bij Wijnberg is, in de eerdere bundels meer dan in de nieuwe, dan ook vaak sprake van angst. In Wijnbergs debuutbundel, De simulatie van de schepping, staat een gedicht over Albert Einsteins weigering president van Israël te worden. Daarin wordt het vreemdelingschap onder woorden gebracht. Volgens Wijnberg is Einstein ongelukkig over zijn weigering ‘omdat hij met het joodse volk | de sterkste menselijke band heeft (die hij heeft) | sinds hij zich bewust geworden is van de onzekerheid van zijn plaats tussen de volkeren van de wereld’. Die bewustwording hangt met de shoah samen. Daar zou je de reden kunnen zoeken waarom Wijnberg na het afscheid van de zekerheden ergens anders uitkomt dan de postmodernen. Voor hen, vanuit een veilige positie, ligt de wereld open en is er voor elk wat wils. Voor Wijnberg is onze wereld een ‘gesloten systeem’, een ‘experiment’, waarin de chaos toeneemt. Daarbinnen kan de mens misschien zijn wil oefenen. Zijn kennis zal niet verder reiken dan de binnenkant van het buitenste omhulsel van de wereld. Over wat daarbuiten is, valt op grond van wat daarbinnen is geen zinnige uitspraak te doen. Wel zingt in de teksten een woord als ‘wachten’. Ook valt de naam van de stad Jeruzalem. Alsof er na het afscheid toch nog iets als een messiaanse verwachting overblijft. Hoop op verlossing. Op die afscheidsmuziek valt voor de postmodernen uiteindelijk misschien niet goed te dansen. | |
Dansmuziek
Ik maak het verschil weg tussen stukken met en zonder opwinding.
Voordat je muziek verandert kan je beter leren vechten
omdat je je op straat moet verdedigen, alleen tegen velen
die merken dat je hun dansmuziek hebt veranderd, in het donker tussen twee kapotte straatlantaarns.
Ik maak het verschil weg tussen voor en na bedreiging.
Ik maak voetstappen in het donker in een straat die langer wordt
Je kan beter je vingers leren beschermen in een ijzeren handschoen
als een lange handschoen van een vrouw die zich geleerd heeft zich op muziek uit te kleden.
Zij horen herhalingen en pas dagen later merken zij dat het geen zijn, geen herhalingen,
en zij rennen gillend de straat op om mij te zoeken
en zij rennen gillend de straat op om mij te zoeken
als zij merken dat ik afscheidsmuziek gemaakt heb waarop zij niet goed kunnen dansen. Dag, nacht!
|
|