Recensie
Adriaan Morrien
Nooit te oud voor de liefde
Remco EkkersGa naar eindnoot+
Adriaan Morriën is oud: zijn lichaam maakt het hem duidelijk, en natuurlijk ook zijn aan ervaring rijke psyche. Maar hij heeft de dichterlijke eigenschap van de verwondering gehouden. Als oude man verlangt hij naar het lichaam van het kind, het zeer jonge kind, dat nog drinkt uit de moeder.
IK DENK dat mijn ongebruikelijke formulering ‘zijn aan ervaring rijke psyche’ is ingegeven door de eerste regel van het gedicht waarmee Morriëns nieuwste bundel Een toegevoegd zintuig opent:
Laat de gemartelde man, de sprakeloze schim
weer het kind worden, het wedergeborene,
altijd toekomstige, aan de borst van de moeder
teruggegeven, aan de gerede, uit wie het drinkt,
naar wie het, drinkende, opziet en, opziende,
oplevend, stamelend onder haar adem, lacht
Morriën is een zeer zintuiglijk dichter. Let op hoe de betekenis van het woord ‘mondige’ verschuift naar de oorspronkelijke, lichamelijke betekenis. De zuigeling is vooral mond. Mooi in die strofe is ook hoe het kind mens wordt via de reeks: drinken, opzien, opleven, stamelen (onder haar adem!) en lachen. Verschuiving in betekenis vindt de lezer ook in de volgende strofe:
zijn weerspannige mantel omslaan
en op reis gaan, tastend, struikelend op weg
naar de einder, de ongelezene,
die voor het grijpen ligt,
het door nog niemand ontraadselde schrift
De wind ontbladert. In die strofe
is de wind ontbladerd. In zijn grimmige activiteit wordt de ontbladerende als het ware zelf uitgekleed, maar nu moet hij zich kleden, zijn mantel omslaan, en uiteraard is die mantel weerspannig. Hier gebeurt op een afgeleid niveau nog eens hetzelfde: eigenlijk maakt de wind door zijn waaien de mantel weerspannig, zo zeer dat de mantel zelf weerspannig wordt. De wind moet op reis, onzeker, naar de nog niet bekende horizon. In zijn geheel lijkt die strofe een metafoor voor de dichter: hij die ontbladerde, die weer-
Adriaan Morriën [foto: Jos ten Brink]
spannig was en is, moet op zoek naar de einder, de dood, die onbekend is, maar voor het grijpen ligt.
Het gedicht gaat zo verder:
uitgeschud, opgejaagd, ademloos,
tot rust komen in de palm van je hand
en, loom, zich aan de tederste lijnen
spiegelen, zich weerspiegelen:
het zijn groeven, wegen, immers tekenen
die je ziet, ledige, steeds weer geschrevene
Laten wij spreken met onze verzegelde lippen,
twisten met onze ontzinde tong,
schreeuwen met onze ontstemde keel,
zingen met onze gemuilkorfde mond
Dat het gedicht geschreven is als ‘In memoriam Hans Faverey’ toont dat Morriën geraakt is door de dood van die grote dichter. Maar het gedicht gaat niet over hem, leent ook zijn stijl en woordgebruik niet. Het gaat over de reactie van Morriën. De dood is ongelezen, onontraadseld, de tijd is onder zijn zeis ontregeld. Het raadselachtige schrift van de dood weerspiegelt zich in de lijnen van de hand, waarin immers - onbegrepen - ons lot geschreven staat. We zijn stom van ontzetting. De laatste regel (het laatste woord) is gewaagd, maar het lijkt het enige waartoe we nog in staat zijn, naast het schrijven van dit gedicht: ‘Doe het onmogelijke’.
Het gedicht opent de bundel. In de bundel staan verrassend vitale gedichten, die Morriën ‘in hoofdzaak in de jaren '80’ heeft geschreven - liefdespoëzie, opmerkelijk voor een man van tachtig jaar, maar passend bij zijn jeugdig verlangen. Toch is de gedachte aan de dood nooit ver weg: ‘O God, mijn duimen!? Ook die gaan dood. | | En jouw lieve | innemende pinken!’
Morriën kan niet vergeten hoe verrukkelijk de liefde was, is; hoe warm de moederborst, hoe gulzig zijn mond. Hij is nog niet klaar voor de dood. Eerst zou de finale vrouw moeten komen. Neemt zij de gestalte aan van zijn moeder, hoe zij zich waste, bespied door de jongen? Is er om haar weer te zien, te voelen, een toegevoegd zintuig nodig? Lijkt zij op de dood? Is de dood ‘een omgekeerde geboorte’?
Het laatste gedicht heet: ‘Hoe voelt het om oud te zijn?’ Morriën geeft een uitgebreid en helder antwoord. De derde en laatste strofe gaat zo:
Soms, als je de hoek van een straat omslaat,
het is winter, voel je zijn adem brutaler dan toen
je nog jong was, en sterk,
en een stootje kon geven.
Je voelt je tot onder je kleren koud,
Je gruwt van de dood, al is het slechts even.
Kom, gauw naar huis, denk je,
want je voelt je geraakt.