Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
BuitenlandZes eeuwen
| |
[pagina 13]
| |
Lotsbestemming
Laat ons doden wat wij beminnen. De rest
is nooit in leven geweest.
Niemand is zó nabij. Geen ander wordt
een vergetelheid, een afwezigheid, soms minder.
Laat ons doden wat wij beminnen.
Dat die verschrikking ophoudt
met andermans long te ademen.
De lucht is ontoereikend
voor allebei. En de aarde niet genoeg
voor de lichamen samen,
en het rantsoen aan hoop is klein
en smart kun je niet delen.
De mens is een dier der eenzame oorden,
ree met een pijl in zijn flank
dat vlucht en verbloedt.
O, maar de haat, zijn slapeloos beklijven
met glazen pupillen, zijn houding
die beurtelings rust is en dreiging.
Het ree gaat drinken, en in 't water verschijnt
het spiegelbeeld van een tijger.
Het ree drinkt én water én beeld. Het verandert
- alvorens te worden verslonden
(medeplichtig, gefascineerd) -
gelijk aan zijn vijand.
Laat ons enkel het leven geven
aan dat wat wij haten.
(Rosario Castellanos)
| |
niet meer uit Spanje, maar uit Frankrijk geïmporteerd. Dat gaat zo door tot een eind in de twintigste eeuw, en vooral ten tijde van het ‘modernismo’, de kosmopolitische stroming die eind vorige eeuw op gang werd gebracht door de Nicaraguaanse dichter Rubén Dario en in heel Spaans Amerika navolgers heeft gevonden. Die stroming lokte ook sterke negatieve reacties uit van dichters die vonden dat het maar eens uit moest zijn met Europa na te bauwen en dat de Spaansamerikanen hun eigen stem moesten laten horen. Hier begint Helman bewust voor bepaalde dichters te kiezen. Hij neemt een stukje romantische poëzie op van Ignacio Manuel Altamirano en twee gedichten die men bij het ‘modernismo’ zou kunnen rangschikken (van Manuel Gutiérrez Nájera en Adalberto Esteva). Ook de ‘postmodernisten’ komen aan bod: Enrique González Martínez, Amado Nervo. Met de volgorde waarin de gedichten zijn afgedrukt, is wat fout gegaan: het antimodernistische sonnet van González Martínez, die stelt dat men de zwaan - een van Darío's geliefde symbolen - nu maar eens de nek moet omdraaien, komt vóór de tekst van Gutiérrez Nájera, die een schoolvoorbeeld van ‘modernismo’ is. De meest geslaagde vertaling is hier die van ‘Aan Thomas à Kempis’ van Amado Nervo. In dat gedicht stelt de ex-seminarist Nervo zijn eigen levensvreugde en sensualiteit tegenover de onthechting en levensverachting die hem door Kempis en co als ideaal worden voorgehouden. Bij het bespreken van de dichters uit de eerste helft van de twintigste eeuw kan Helman putten uit zijn eigen Mexico-ervaringen. Hij laat zijn keuze niet zozeer bepalen door wat er in de literatuurgeschiedenissen staat, maar door de relevantie van dichters en gedichten voor het hedendaagse poëzielandschap. Toch komen hier, naast relatief onbekende dichters (Jesús Zavala, José Esquivel Pren, Rafael Lozano) ook de grote namen voor: Carlos Pellicer, José Gorostiza, Jaime Torres Bodet, Xavier Villaurrutia, Salvador Novo, en uiteraard Octavio Paz. Van de vrouwelijke dichters van het begin van de eeuw worden verschillende gedichten opgenomen. Het meest indrukwekkende is dat van Rosario Castellanos, die ook belangrijke romans heeft geproduceerd. Helman schrijft niets over de dichters van na de Tweede Wereldoorlog, omdat hij die periode daar zelf niet heeft meebeleefd. Jammer voor de lezer. De absolute originaliteit van Helmans bloemlezing komt aan het einde: hij ruimt plaats in voor de hedendaagse volkspoëzie, zowel die van de Criollos als die van de Indianen en de zwarten, zowel in het Spaans als in het Nahuatl. De bronnen zijn de moeite van het vermelden waard: soldatenliedjes, aftelrijmpjes, spotverzen, onderschriften van houtsneden op losse blaadjes, loterijbriefjes. Droevige, uitgelaten, spitse, spottende verzen en versjes. Het getuigenis van een volk dat het dichten blijkbaar niet kan laten. Hier komt Helman bij zijn uitgangspunt terug: de vitaliteit van de Mexicaanse lyriek, zowel in haar populaire als in haar geraffineerde uitingen, is te verklaren door haar wortels in de Nahuatl-poëzie van de vijftiende eeuw. Misschien is niet iedereen het met die stelling eens. Maar de informatie die Helman aanbrengt en de vertaalde gedichten vormen voor de lezer in het Nederlands een boeiende inleiding tot een poëzie die bij ons nauwelijks bekend is, op Octavio Paz na, natuurlijk. In ruil voor een aantal van die culturele initiatieven willen we de heisa rond de vijfhonderdste verjaardag van de ‘ontdekking’ van Amerika dan toch nog voor lief nemen. |
|