Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
RecensieEd Leeflang
| |
[pagina 19]
| |
ter Vos, waarmee de bundel geïllustreerd is. In zes afdelingen van elk vier gedichten tekent Leeflang vogels in de verschillende seizoenen, van april tot de winter. Gaandeweg wordt duidelijk dat er meer aan de hand is. Waar de dichter komt, zet de natuur zich in beweging. Hij heeft de hand in het opvliegen van vogels van verschillend pluimage: een bergeend in de duinen, kieviten in een polderlandschap, meeuwen in de stad, aalscholvers in het riet. Een enkele keer duikt een zeldzaamheid op: een ijsvogel of een wouw. Jarenlang heeft in de kunst gegolden: ‘Natura artis magistra’ (de natuur is de leermeesteres van de kunst). Tijdens een lezing enkele jaren geleden in Castricum vertelde Leeflang dat hij in De Hazen de natuur (met name die van Zeeland) gebruikt had als beeld voor zijn poëzie, maar dat hij dat nu niet meer kon: hij zou de natuur geweld aandoen. Het laatste gedicht van Begroeyt met pluimen wijst op een totale omkering: de kunst als leermeesteres van de natuur. | |
Laatste embleem
Toen de natuur nog niet had opgehouden
mij na te doen en zich te buiten ging
aan mijn verwarring, zag ik in de bocht
die deze spoordijk neemt, de kraai
tuimelend dalen in hoog fluitekruid
en hinkend weer verschijnen
uit het ondergroen.
Dat was de laatste vereenvoudiging
die zij beging aan mij. Zij had de kracht
niet meer, goddank, om mij dit soort
herinneringen aan te doen.
De thematiek ‘Ars longa, vita brevis’ (de kunst duurt lang, het leven kort) komt al aan de orde in een gedicht over de Zeeuwse schilder van stillevens Adriaen Coorte (‘Bewoond als ik ben’, p. 74). Als het ooft verdord is, blijven het schilderij en het gedicht erover bestaan. De schilder | dichter bepaalt hoe de natuur eruit ziet; de natuur is afhankelijk van de kunstenaar. Dat is ook het geval in deze bundel. Het wordt steeds duidelijker waarom Leeflang zoveel natuur en vogels in zijn poëzie verwerkt. Hij tekent de seizoenen van zijn leven als dichter, verbeeld in de natuur met de daarbij passende vogels: mezen, een koekoek, merels, een roerdomp, een sneeuwuil. Hij doorloopt de fasen van jeugdige wispelturigheid, beïnvloedbaarheid, loodzware ernst, omslachtigheid tot eenvoud. Een criticus maakte Leeflang er eens opmerkzaam op dat hij als dichter veel weghad van een door hem beschreven watervogel. De dichter ontkende opzet, maar gaf toe dat hij er wel iets in zag. In deze bundel voltrekt de metamorfose zich meer dan ooit: de roerdomp in de winter, met knikkende knieën op glad ijs op zoek naar voedsel, en de sneeuwuil, met spiedende blik op zoek naar een prooi. Genoemde vogels komen veelal ook getekend voor aan begin en slot en tussen de afdelingen. Jammer dat de afbeeldingen niet of nauwelijks corresponderen met de compositie van de bundel; volgens mij had dat makkelijk gekund. Ook al heeft Leeflang vanaf zijn debuut gekozen voor omgangstaal en schrijft hij in deze bundel ironisch over hermetische poëzie, toch is zijn werk niet eenvoudig. Zeker, de natuur is glashelder en raak verbeeld, zoals de tekeningen van Peter Vos dat zijn, maar er staat zoveel meer. In dat opzicht is Leeflang de leerling van Nijhoff en Bloem gebleven, meer dan de tijdelijke bewonderaar van Vijftigers als Lucebert. | |
Juni juni
Het is juni van de brief zonder
postzegel, doe je jas uit, hier
is juni toch, waarin we
beiden zijn geboren.
Kijk het vlas is wel het groenste
en de grote bergeend
scharrelt waar geen
denken is aan koren.
Wij zijn oud, o stellig, zonder
vleugels aan de klompen, goddeloos
geworden van de vele thee,
maar het mooie staren
op de ijle wereld van Van Goyen
bleef; er doen ook van die lange
wilgenoevers aan de juni mee.
Hier is juni van dat
overdreven schermen langs de
bermen met het fluitekruid,
nog nooit bespeeld.
Juni is het als de elzetakken
groeien en de heksen handenwrijvend
denken aan hun nieuwe bezemsteel.
Juni, juni, de fazanten
hebben van de zon hun tante
de geërfde gitten en briljanten
om hun keel.
Ik weet nog zonet niet of deze dichter geen vleugels aan zijn klompen heeft, als een Nederlandse Hermes. Leeflang is een bevlogen dichter. Dit vogelrijke jaargetijde lijkt mij een uitstekende aanleiding om Begroeyt met pluimen in huis te halen. |
|