Kinderpoezie
Theo Olthuis
Ergens is een heel eind weg
Jan van CoillieGa naar eindnoot+
De nieuwe bundel kinderverzen van Theo Olthuis ligt helemaal in het verlengde van zijn twee vorige bundels, Leunen tegen de wind en Stoepkrijt. Opnieuw brengt hij een mengeling van emoties, fantasieverhalen en impressies uit de kinderwereld. Door die verscheidenheid neemt hij een eigen plaats in de kinderverzenwereld in.
DE GEDICHTEN over gevoelens behoren tot de sterkste van de bundel. Met scherp gekozen woorden brengen ze emoties naar boven die zowel voor kinderen als voor volwassenen herkenbaar zijn. ‘Ik wil altijd zo graag naar oma, omdat het daar zo heerlijk is.’ Maar meestal loopt het mis in het vreemde, oude huis waar de nacht zo vol angst is.
In ‘Boeh’ voel je echt de gemaakte opluchting:
dat ik dat nog altijd doe.
Ook al is hij dood, in de gedachten van de ik blijft zijn hondje leven, ook voor de lezer, in de woorden van het gedicht waarin je het dier erg nabij voelt.
Vijf verzen gaan over verliefdheid, dat rare, gekke mengsel van verlangen en niet durven. Verlangens en wensen nemen overigens een belangrijke plaats in de bundel in. Er is vooral het verlangen naar aandacht en tederheid. ‘Mama, | als je straks thuiskomt | en niet zo moe, | doen we dan nog even | het spelletje?’ ‘Doe ik het goed | meester? | Zeg eens wat.’ En vannacht vloog de ik zelfs echt, terwijl zijn vriendjes in de handen klapten. Opvallend zijn de drie gedichten waarin het verdriet en de angst van het kind om het geruzie van de ouders centraal staan.
De meeste fantasieverhalen vind ik minder geslaagd. Ze lijken me teveel ‘gemaakt’. In zijn nawoord schrijft de auteur hoe hij meestal een goede eerste zin heeft en de rest er moeizaam achteraan komt. In deze berijmde verhaaltjes is dat moeizame werk naar mijn gevoel te duidelijk merkbaar. Ze missen de vanzelfsprekendheid die bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt in haar kindergedichten wist te leggen. Overigens lijkt Olthuis wel schatplichtig aan Schmidt. Leuk zijn wel de confrontatie van een draak met onze moderne wereld en het spookje Hoem dat helemaal alleen moet spoken. Prettig om voor te dragen is het klankspel in ‘Pli-pla-plastic’, ‘Bim-bam-bom’, ‘Kudelstaart’ en ‘Ergens’. Humor speelt ook een rol in andere verzen waarin geen fantasiewezens optreden. Zo zit het hele huis onder de poep, je kunt met het ritme van het gedicht meestappen op