Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
RecensieKreek Daey Ouwens
| |
[pagina 31]
| |
bestaat uit zinnen met hoofdletters en interpunctie. Het vertelt een verhaal, gebeurtenissen, maar anders dan bij het gebruikelijke proza zitten er gaten in de verhaallijn. Als je proza vergelijkt met een lijn, en poëzie met een punt, dan is proëzie een stippellijn. De lezer krijgt flarden van gebeurtenissen te zien, heden en verleden lopen door elkaar heen en in het verleden word je ook nog eens geconfronteerd met verschillende tijdslagen. De gebeurtenissen zijn niet door de klok, niet door causaliteit met elkaar verbonden, maar door diepere verbanden. In de herinnering van emoties raken de metaforische verbanden aan oppervlakte-gebeurtenissen en zij worden aan de lezer gepresenteerd via de herbeleving van de gevoelens. Een kind ziet dingen, voelt emoties rondgaan in het gezin, maar kan geen verklaringen vinden. Volwassen geworden geloven we in chronologie en causaliteit, maar kunnen we de rondgang van gevoelens daarmee verklaren? Is het beeld van de mist waarin we rondwaren, met af en toe een open plek, niet adequater voor onze beleving? Kreek Daey Ouwens kan niet geloven in de zogenaamde volwassen helderheid. Hoeveel geheimzinnigheden zijn er niet in het leven van een kind, dat gevoelig genoeg is om de signalen op te vangen, het onuitgesproken verdriet, de geheimen? Er hangt in huis een portret van tante Anna, op haar achttiende ziek geworden, op haar negentiende overleden, oudste zus van de vader, eerste kind van de grootmoeder. Het kind weet niet wat er gebeurd is, maar het ervaart de pijn en de wanhoop van de volwassenen. De schrijfster heeft de gebeurtenissen niet achteraf verhelderd - alsof dat mogelijk zou zijn, alsof met het vertellen van de zogenaamde feiten de gebeurtenissen verklaard kunnen worden -, maar heeft ze gepresenteerd zoals het kind ze ervaart, en daarmee heeft ze de gevoelens van het kind en de andere gezinsleden, de moeder, de oma, de opa, heel dichtbij gehouden. Het motto van de bundel is van Wiel Kusters: ‘Waar geen licht is, leef je stil | maar met je wereld heel dichtbij.’ In een gedicht ‘Ter ere van Anna’ probeert de schrijfster nog eens heel dicht bij de wereld van Anna te komen. Ze beschrijft een moment, een punt. In het gedicht is de tijd verdampt. Het functioneert omdat we de achtergelaten wereld van Anna (‘She opened the window and stepped out’) in de mist hebben gezien. Zou het ook zelfstandig functioneren? Ik weet het niet. Ik vermoed van wel, maar ik kan het nooit meer achterhalen. Ik vermoed dat de tekst waardevoller is geworden door het er aan voorafgaande ‘verhaal’. Er zijn vijf gedichten onder de titel ‘Opa van glas’: ‘Hij duwt zich | in zijn hoofd | een weg. | | Vliesdun | breekt een kind. | | Kind met een trommel - | stokkevingers - | het springt in zijn hart, | is bang voor de bomen, | de zee, | voor soldaten.’ Zij volgen op het gelijknamige verhaal. Ik ervaar dat ik me bij het verhaal meer betrokken voel. Hoe verschillend de verhalen ook zijn, steeds staat een kind in het centrum te kijken en te luisteren naar de wereld om zich heen. In ‘Big Alice’ is het een jongen. In ‘Opa van glas’ kijkt een meisje naar haar moeder en haar verwarde opa. Hij heeft een ongeluk gehad in de mijn en hij kijkt nog elke avond naar de afvalberg. Het meisje hoort verhalen over het werken onder de grond. Zij leeft met haar moeder in een mijnwerkersbuurt. Aan de andere kant van het dorp liggen de villahuizen van de ingenieurs. Daar woont ook de vrouw die met haar auto de fiets met de oude, zieke poes aanrijdt en verantwoordelijk is voor haar dood. De poes had het ongeluk van opa gevoeld en de moeder weet niet hoe zij het opa moet uitleggen. In ‘De schaamstreep’ is het kind in een zomerhuis van de grootmoeder. Haar moeder is daar met een minnaar. Nergens zegt het kind dat ze het gedoe van haar moeder niet kan uitstaan. De lezer krijgt flarden te lezen: ‘Max buigt zich voorover, tast mamma's gezicht af. “Je bent zo mooi vandaag.” Mamma houdt haar hoofd schuin. Naar rechts. Het hart zit aan de linkerkant. Zo is er evenwicht.’ Dan volgt een regel wit en: ‘“Weet je zeker dat je niet met ons meegaat?” vraagt mamma.’ Ze gaan. Het kind haalt anticonceptiepilletjes uit mamma's tas, verpulvert ze en strooit ze over een kaarsrechte streep mieren. ‘Ergens slaat een deur. Stemmen. Beesten zijn zonder rede. Maar toch. Voetstappen in haar richting. Met haar vingers probeert ze de insekten terug te dringen in een rij zoals die was, een gevoel van broosheid in haar, van onmacht, ze kan het niet verklaren en het doet er ook niet toe.’ Einde verhaal, einde boek. De lezer denkt: we kunnen zoveel niet verklaren, nog steeds niet en het doet er niet toe. |
|