Vertaald
Pindarus
Patrick Lateur
Naast fragmenten van allerlei koorliederen zijn van de Thebaanse dichter Pindarus (ca. 518-440 v. Chr.) in hoofdzaak vier boeken bewaard met 45 overwinningsliederen. Deze epinikia werden op bestelling gecomponeerd, om te worden uitgevoerd bij de triomfantelijke thuiskomst van de atleet die in een of andere discipline een overwinning had behaald tijdens de spelen van Olympia, Delphi, Nemea of Corinthe. In die zin kan men Pindarus' poëzie gelegenheidspoëzie noemen. Muzikale en choreografische aanwijzingen ontbreken quasi volledig, zodat men zich de uitvoering van deze hymnen nog moeilijk kan voorstellen.
Binnen de reeks triaden (strofe, antistrofe, epode) die de opbouw van zijn liederen kenmerkt, bedacht de dichter voor zowat alle Olympische, Pythische, Nemeïsche en Isthmische Oden een eigen versschema. Deze vormelijke variatie, die de schaarse vertalers voor haast onoverkomelijke moeilijkheden plaatst, wordt gedragen door een verheven taal, een verfijnde woordkeuze en snel wisselende beelden.
De formele rijkdom van Pindarus' oden is het kader waarbinnen de gedachten van de dichter hun hoge vlucht nemen. Naast de vermelding van de aanleiding van de hymne (het sportgebeuren als dusdanig blijft veelal op de achtergrond) wordt het mythische verleden van stad en stam van de atleet opgeroepen. In de brede fresco's drukt Pindarus zijn ideeën uit omtrent goden en mensen. Hoewel zijn poëtische activiteit tot ver in de vijfde eeuw (de eeuw van de Griekse Aufkldrung) reikt, wortelt het gedachtengoed van de aristocratische dichter in de archaïsche zesde eeuw. Daarmee is hij eindpunt én hoogtepunt van een lyriek die het onwankelbaar geloof in de goden uitzingt, de mens het ideaal van de aretè en de roem voorhoudt en tegelijk waarschuwt voor de efemere aard van zijn bestaan.
De zesde Olympische ode schreef Pindarus voor Agesias van Syracuse, die vermoedelijk in 468, tijdens de 78ste Olympiade, de zege behaalde in de voor ons wat bevreemdende wagenren met muildieren. De dichter leidde het koor niet zelf (Ep. | en Str. 5). De eerste triade zingt de lof van de atleet, terwijl de mythe van Pitana en Evadna, verre voorouders van Agesias, de tweede vult. Centraal in de ode staat de geboorte van lamus, stamvader van de lamiden waartoe de winnaar behoort. De vierde triade roept de profetische gave van lamus op, en de grootheid van zijn nageslacht. De ode eindigt met een oproep tot de koorleider en tot Hiëro, tyran van Syracuse.
Zonder annotaties die het mythologische veld en de materiële cultuur van de Grieken duiden, blijven Pindarus' oden vijfentwintig eeuwen later - net als toen - een taaie brok lectuur. Toch moet men zich blijven wagen aan de ziener die ooit de veel gevraagde nationale dichter van Hellas was.