Poëziekrant. Jaargang 15
(1991)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdTed van Lieshout
| |
[pagina 34]
| |
ken twijfelen aan hun vorm of verdwalen in de lucht.’ In het ik woedt echter een storm, al kun je daar op zijn gezicht niets van zien. Hij probeert zichzelf te bewaren, bij elkaar te houden. Het motief van de (innerlijke) storm komt ook elders in de bundel voor. In ‘Onweer’ worstelen overal ‘wormen hun kop boven de grond | om niet te verdrinken in soppige aarde’ en in ‘Weerbericht’ ‘ontstaan de wolken | in mijn hoofd’. De laatste strofe bevat naast de titel twee regels die een ander typisch motief van Ted van Lieshouts poëzie uitdrukken: het verlangen, hier naar wat tederheid:
Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel
En wie de moeite neemt om het te aaien
hoort dat het praat: dankuwel, dankuwel.
Dit verlangen, waardoor het innerlijke als het ware een uitweg zoekt, zindert heel duidelijk in de gedichten ‘Hou van mij’ en ‘Geloof in mij’. In beide gedichten wordt de directe vraag uit de titel naar liefde en naar bevestiging ingekapseld in de weergave van verwarrende gedachten, zoals pubers zelf vaak hun geborgen gevoelens indirect uiten. Treffend, ook door de origineel geformuleerde laatste regel, is de slotstrofe:
Verder heb ik niet veel gedaan dat blijft
en nog minder bereikt dat al iets is:
een 1/2 vriendin en een 8 voor geschiedenis.
Een ander sleutelvers is ‘Hoe diep’: ‘Hoe diep gaat de liefde, is de vraag | Hoe ver voorbij de randen? Dringt ze door tot op het bot, Of gaat het om de schone schijn: | dit vel dat ik probeer te zijn?’ Het is een vrij lang gedicht met vier vierregelige strofen en een refrein, die, samen met het rijm, een bedwongen, indringende vorm bewerken. Toch is de dichter spaarzaam met woorden. Door weglating schept hij ruimte om zelf aan te vullen. De woorden worden als een dun vel over de botjes gespannen.
Er komt een dag dat ik besluit:
geen schaamte om mijn kleren uit,
jouw handen toelaat op mijn huid,
al weet ik nog niet wie jij bent.
In de meeste gedichten in deze bundel blijft de herkenbaarheid hoog. De weglatingen verhogen het mysterieuze, de uitdaging, maar maken de gedichten niet ondoordringbaar. ‘Buigen’ raakt nog een ander aspect van het centrale thema aan, dat van de innerlijke, bedwongen kracht: ‘de wereld weet nog niet precies dat ik er ben’. Het is het motief van het lelijke eendje of de zeemeermin: het ik, op zoek naar zijn wezenlijke zelf. Net als in de sprookjes kost dit zoeken pijn en onzekerheid. Het verlangen van de kleine zeemeermin vindt zijn weerspiegeling in het gedicht ‘Viskoning’:
Ik sla mijn ogen neer en droom mijn benen
en mijn stem voor een staart met vin. Ik ken
een sprookje dat van mij is afgekeken.
Uit het thema volgt de aandacht voor wat broos en breekbaar is: het geluk, de vriendschap, het leven zelf. Net als in andere bundels toont Van Lieshout zich geboeid door de ongrijpbare relatie met de moeder (onder andere in ‘Moeders wastafel’) en door de dood, hier onder meer verbonden met de oorlog in enkele voor onze jeugd toch wel moeilijk herkenbare verzen. Twee citaten mogen het indringende van dit motief illustreren:
En och, al moet ik ooit een rolstoel
in of lopen met een kruk:
er is geen groter gebrek dan geluk.
(Uit: ‘Geluk’)
(...) Ik wist
nog niet dat alleen wat breekbaar is kan slijten.
De oude stal is kwijt. Regen wiste van de stoep
wat scherf voor scherf is opgekrijt.
(Uit: ‘December’) Zoals in zijn vorige bundels reikt Ted van Lieshout hoog, en moeten de jonge lezers dat met hem doen. Hij tast grenzen af en verlegt ze ook. De meeste gedichten vragen een vertrouwdheid met poëzie. Anderzijds lijkt deze bundel me in zijn geheel herkenbaarder dan de vorige, waartoe ook de sterke vormgeving bijdraagt. Veel jongeren zullen enige begeleiding bij deze gedichten nodig hebben. Hopelijk krijgen ze die. Eenmaal over de drempel kunnen tieners in deze bundel op een bijzonder indringende en vaak fascinerende manier hun eigen diepere gevoelens en verlangens herkennen. Soms krijg je het onweerstaanbare gevoel: dit moet ik opnieuw lezen, dit wil ik langzaam, woord voor woord opslorpen, zodat de smaak me bijblijft. Een bespreking van dit boek kan niet afgerond worden zonder aandacht te besteden aan de hoogst merkwaardige vormgeving. Elk gedicht is vergezeld van een originele illustratie, waarbij Ted van Lieshout telkens een andere techniek gebruikt: gouache, pastel, vetkrijt, litho, inkt, potlood, collage, enz. Achteraan krijg je trouwens uitleg over de gebruikte technieken en materialen. De illustraties zijn al even fascinerend als de gedichten zelf, waarmee ze overigens een ongemeen hechte eenheid vormen. Tekst en beeld maken van dit boek een uitzonderlijk geheel en een van de markantste bundels uit de nog jonge poëzie voor de jeugd. |
|