Poëziekrant. Jaargang 15
(1991)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdRecensieWillem Jan Otten
| |
[pagina 17]
| |
Toen Penelope nog gewoon de jonge bruid van Odysseus was, wenste zij hem weg. Otten noemt haar ‘de Prepenelope’
Zij was zozeer met hem een paar
dat zij er raar van werd en dacht:
hiernamaals consumé, ik kom nog om,
als hij nu geweven was, of wijlen,
kon hij niet volmaakter van mij zijn.
Sta op, zei zij, en ga ter Odyssee.
Van geluk komt kou, leven van idee.
Ga weg, dan word ik buik om jou.
Ga weg, verwek in mij Penelope.
En als hij weg is, en vooral nadat de anderen alweer terug zijn, wordt zij Penelope. Zij staat als de French lieutenant's woman van John Fowles aan de kade, en de vrijers, de pappenheimers noemt Otten ze, worden gek van haar. ‘Zij is unzeitgemäss, zeker in de schemering, | zoals zij schim wordt op de steiger, nat | tot aan haar middel van het schuim, | en afgewend van ons, valeurs en sorbet-eters.’ Die vrijers zijn wel modern, ze hebben waarde in hun maatschappij, ze consumeren. Penelope niet; zij is de dichter en dus gevaarlijk, net als de heldin van John Fowles. Die infecteert de mannelijke hoofdpersoon Charles, die dan ook haar slachtoffer wordt. De verloofde van Charles houdt zich liever bij de maatschappelijke feiten en normen. Ithaka lijkt wel omringd door land in plaats van zee: ‘Zwitsaka’. ‘Penelope de Strenge stijfde in haar wachten | en zij liet hem komen, elke dag en feilloos, | als de veerboot schuivend aan de horizon | als was haar eiland Zwitserland. Nooit | droomde zij hem warmer dan tot streepje | op de strakste streep, tot planetarisch kootje, | spoel getrokken door een haaks getouw -.’ Penelope zingt ‘het liedje van verdubbeling’ in het moeilijke gedicht ‘De uitstervende buien’. Het gaat over missen: ‘verdubbeling( ...) is dat de wolken in je hoofd | de zeilen van de hemel zijn en andersom || en dat de ruimte tussen de wolken wijder | wordt, en dus je hoofd steeds meer een vlak, | een laken blauw gespannen tussen wat je wilt | en hoe het is, en hoe het is is dat iets mist.’ Deze tekst moet zeer zorgvuldig worden gelezen: hij is poëticaal, en laat dus ook de relatie Penelope-dichter zien:
en missen is een ledigende wind, één stroom
uit wat je mist je denken in en die stroom
komt van het paviljoen waar eindelijk de zon
de zee in zakt en vorm wordt en jij
draait windstil om en vult de vorm van zon,
je schaduw is nu wereldlang, de verre
is nu vorm, en jij zijn maan, jij blijft
terwijl hij dooft die hem weerkaatst,
jij langer licht en leesbaar dan je bron.
Een paviljoen is oorspronkelijk een grote legertent voor voorname personen, die dienst kan doen als uitkijkpost, later een vooruitspringend gedeelte van een groot gebouw. In ieder geval heeft het begrip paviljoen steeds de connotatie van vooruitzien, uitkijken. Otten mag een denkende, een fronsende dichter zijn, hij is ook altijd beeldend en klankrijk. Zo weet hij in één klankexpressief beeld de vrijers te vangen, als zwermende meeuwen aan zee: ‘Vrijers scheren | om zijn oren smalende van ha ha ha’. En in gedichten in de derde afdeling, bijvoorbeeld ‘Echtpaar aan Laken’ en ‘Broeder zool’, geeft hij als een schilder een dwingend beeld, maar zo rijk aan betekenis dat het de lezer als beeld èn klankreeks lang bijblijft. Deze gedichten gaan niet over Penelope, maar passen toch heel goed in de thematiek van het uitkijken naar het begin, het nog vreemd zijn, ‘de droom van tastbaarheid’. |
|