Poëziekrant. Jaargang 15
(1991)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermdAnkie Peypers
| |
[pagina 21]
| |
De tekst is weinig ‘dicht’, maar vertoont tegelijkertijd weinig redundantie. De typerende stijlfiguur is de ellips. Het geheel lijkt op een filmscenario, maar dan van een eigenzinnige scriptwriter die zich niet beperkt tot het zakelijke. Hardop lezend ervaar ik een aangenaam breed ritme. De vrouw heeft geen hotel besproken. Als er geen plaats was, zou het doel van haar reis veranderen. Ze is eerder op deze plek geweest, twintig en tien jaar geleden, met respectievelijk een leren en een plastic tas. Nu heeft ze een linnen reistas, ‘onzeker over de toekomst van linnen’. Op de hotelkamer staan twee bedden. Het ene is voor haar, ‘het andere voor de linnen tas’. De poëzie lijkt te zitten in wat niet verteld wordt. De vrouw kijkt bijvoorbeeld naar de zee ‘die geduldig tot de kust spoelde | en teruggetrokken werd | verdwijnen wilde naar de horizon | vlak worden als het land | vermengd worden met nacht | eindelijk roerloos zijn || ze deed de gordijnen dicht | ging niet naar buiten | stak de leeslampen aan’. Het geduld van de zee lijkt dat van de vrouw te zijn en ook verder krijgt de lezer het gevoel dat wat over de zee wordt gezegd, evenzeer betrekking heeft op de vrouw. Ze is in de herfst van haar leven en de dood is geen ondenkbare verschrikking meer, maar ze is nog vitaal genoeg om te genieten van de ochtend, van zijn concreetheid, zijn lichamelijkheid bijna. De vrouw loopt naar het huis, gaat in een duinpan zitten kijken, maar haar kijken is geen journalistiek kijken, het is een peinzend kijken: ‘ze zou het niet zien || als iemand naar buiten kwam.’ Het gaat de vrouw ook niet om de schrijfster, maar alleen om het huis waar het boek geschreven werd. Ze kent het huis van een foto uit de krant. De vrouw heeft haar gevoelens bij het boek van de schrijfster - en natuurlijk, die schrijfster is Marguerite Duras en het boek was waarschijnlijk Moderato Cantabile - geprojecteerd in die foto. Ze wil het huis zien en in het zicht van het huis nadenken over haar eigen leven. De cyclus gaat over de vrouw en niet over Marguerite Duras. Er is nog een motto, gescheiden door een witregel van het eerder geciteerde: ‘Ik heb de zee midden in het verhaal geplaatst, een rivier, maar dat was niet voldoende om de liefde te laten verwilderen.’ Zo staat het in de bundel van Ankie Peypers, maar in Het materiële leven staat: ‘maar dat was niet voldoende om die liefde, die mensen te laten verwilderen, ik was er te zeer bij betrokken. Het is niet gelukt.’ Marguerite Duras spreekt hier over Zwart haar blauwe ogen van 1986. Ankie Peypers heeft de emotie van de vrouw in haar bundel willen onderscheiden van die liefde. Ze heeft het citaat naar haar hand gezet. Het gaat dus niet om die liefde van de vrouw die niet begeerd wordt door de homoseksuele man uit Zwart haar blauwe ogen, het gaat om de liefde van de vrouw uit de bundel de liefde verwilderde niet en misschien om de levenslange liefde van die vrouw voor de boeken van Marguerite Duras. ‘Ze was de dochter van een fotograaf | en later de vrouw van een fotograaf | gewend aan kijken naar kijken.’ Voor de goede orde: Ankie Peypers was de dochter van een verzekeringsman en de vrouw van een musicus. 's Namiddags ontmoet ze jonge vrouwen op de boulevard en herkent in de vrouw achter de balie van het hotel een personage van de schrijfster. Op haar kamer vraagt ze zich af hoe ze zich losmaakt van wat ze heeft gelezen. Ze bedenkt liefdes ‘die op weg gingen zonder hoofd | zonder armen en voeten | met het vertrouwen | dat door weggaan ontstaat’. Onbevangen, niet gezochte liefdes dus. Vroeger was ze bang voor de taal, die de dingen een naam geeft en vastlegt, maar ze hield ook van de taal, om haar macht. Ze was bang voor de op school geleerde, masculine cultuur, die vastlegt wat de machtigen goed uitkomt. Later was ze bang voor de mannen die haar overweldigden. Ze zou een verhaal willen schrijven waarin ze afscheid kon nemen van de moeder en de vader. In het laatste gedicht van de middag-afdeling gaat het over een salon en een vrouw die vertelt over haar jeugd en over exotische plaatsen, waar ze nooit geweest is volgens de vertellende instantie in het gedicht. Zij nodigt een vrouw ten dans met heimwee naar ‘een vroeger een later’. 's Avonds gaat de vrouw opnieuw naar het huis kijken. De vraag is of de schrijfster thuis is en of zij zich verbergt in het huis en in het schrijven. Er volgen gedachten over het schrijven en het zich toeëigenen van de blauwe kleur en de afzondering. Als ze naar buiten zou komen, ‘dan zeggen ze niets’, de schrijfster en de vrouw van de gedichten. Let op de psychologisch fraai gevonden tegenwoordige tijd na de irrealis. Het zwijgen is wat de vrouw zo bewondert en herkent in de schrijfster. Al lezend kan je jezelf herkennen. De vrouw wilde naar de bunker gaan en zich uitstrekken onder het zand, maar ze durft niet. Het wordt slecht weer en zij loopt weg. Ze denkt aan de plekken van de schrijfster: ’cherbourg’, ‘hanoi vinhlong’. Ze komt doornat in haar hotelkamer aan, in haar hoofd geruis. Ze heeft het gevoel dat de kelner in het hotel haar ‘bedekt met de schubben die hij wil’ en dat hij van haar verlangt dat ze ongezien tussen de waterplanten van de forelbak glijdt. Dat ze de positie inneemt van de vrouw in een mannenwereld. 's Nachts denkt zij terug aan het logeren bij haar grootmoeder en aan de confrontatie met het lijk van haar grootmoeder. De vrouw spreekt hier in de ik-vorm, de dichteres identificeert zich nu met de vrouw. Zij lijkt de vrouw in zichzelf terug te vinden. De tekst van de schrijfster heeft haar opgegraven. Ze heeft zichzelf leren kennen, hoe ze was als kind. Deze gedichten zijn opgedragen aan mensen, maar Ankie Peypers geeft alleen de initialen. Wij worden als lezer buitengesloten. Gedicht 3 is voor ‘m.d.’: Marguerite Duras? De volgende gedichten zijn voor ‘n.b.’, ‘c.c.’ en ‘c.p.r.’ De gedichten krijgen hierdoor ook iets particuliers, waar de lezer moeilijk contact mee krijgt. Wel duidelijk is dat de dichteres weer contact met haar eigen leven krijgt en dus met vrienden of geliefden. Gedicht 7 lijkt me een lesbisch liefdesgedicht, opgedragen aan een figuur uit de verbeelding: ‘ze is gemaakt van woorden | (..) | maar ze wordt niet waar | en ik snak naar haar | als een bedelares.’ Gedicht 8 is misschien een persoonlijke herinnering aan een jonge geliefde, 9 is opgedragen aan ‘f.k.’, een schilderes? Ook 10 lijkt geschreven naar een persoonlijke herinnering. In het coda vinden we een gedicht van Hadewijch, dat Ankie Peypers omzet in hedendaags Nederlands. De vertaling is niet geheel vlekkeloos, zo blijkt na vergelijking met die van Rombauts en De Paepe. Duidelijk is in ieder geval dat met de lente de begeerte weer ontwaakt en dat de vrouw (Hadewijch, de vrouw uit de bundel) tekort schiet. Het tweede gedicht gaat over een gedicht uit haar agenda in een ‘klein handschrift | dat ze niet herkent’. Het is oktober en het gedicht staat bij de eerste week van maart. Volgend op oktober of eraan voorafgaand? ‘Waar was ze toen | wordt ze verwacht?’ Het lijkt of de dichteres werd en wordt verwacht. Is de reis naar het huis van de schrijfster een poging geweest om helderheid te krijgen over haar eigen gevoelens? Als we op de titel afgaan en de verwijzing naar Duras loslaten, zou de dichteres zich bewust zijn geworden van haar blijvende liefde. Wat betekent ‘de liefde verwilderde niet’? Bij Duras dat de man en de vrouw elkaar niet konden vinden, of in elk geval dat de homoseksuele man de vrouw niet kon vinden. En bij Peypers? Werd de liefde niet weer wild? Werd de liefde niet onderhouden? Werd de liefde niet tuchteloos? Ging de liefde niet verloren? Al bij al vind ik het geheel tamelijk particulier en onduidelijk. Let ook op het vreemde taalgebruik:
daar wordt gezondigd en gezoend
tot je er zoet en zilt van bent
daar wordt gewasemd en gewacht
tot je er wol en week van bent
daar wordt gepraten en gelacht
tot ieder werkwoord zich ontvormt
tot het verwildert en zich wendt
en keert ontwendt ontwent ontketent
tot je haar vindt
die minne sonderlinghe
Het werkwoord verwildert - dat is in de tekst ook te zien: ‘gelacht’, ‘ontwendt’ - maar de liefde daarentegen verwilderde niet? |
|