Málaga
Hoe vluchtig alles is, een vliegtuig
boven zee en in het volgend zit hij zelf.
Schittering dooft altijd in de haven
Tenslotte kijken van de heuvels huizen eenzaam
naar de stad, vol ruimte en ommuring,
zo heeft hij haar gekend.
Het raadsel van onze aanwezigheid in een schijnbaar zinloos heelal, vinden we ook in de poëzie van Fetze Pijlman. De bundel heet Door het donker van een kamer. De gelijknamige 9-delige cyclus vinden we achterin de bundel. De kamer is metafoor van onze wereld, onze leefsituatie, onkenbaar, onbegrijpelijk, maar we worden omsloten; er is een zekere veiligheid, herkenning. We suizen in die vertrouwde beslotenheid door het heelal, kinderen van onze moeders en vaders, krijgen zelf weer kinderen alsof het zo hoort, maar we begrijpen er niets van. We hebben onze dagelijkse bezigheden, onze vakanties, onze dromen.
met onze reusachtige voeten
dat maakt ons groot als goden
de ruimte op zak, in ons hoofd.
Een kamer is een doos die ons bevat
maar wij omvatten het huis
wij varen uit in het donker
ontsteken de nacht met onze dromen.
In de losse gedichten voor in de bundel spreekt Fetze Pijlman in eenvoudige, maar spannende bewoordingen over de stilte, de ruimte, het appèl van de dingen en het antwoord dat hij geeft op wat ons omringt is een individuele zingeving, die voor hem geldt en al lezend wordt de lezer iets duidelijk. Het antwoord is tautologisch, maar je begrijpt het alleen door het te beleven: de zin van het leven is jouw leven. Dat geldt voor de bomen:
Ze staan er zo broederlijk
hun voorwereldlijke lichamen
Onverstoorbaar de twijgen
Dat geldt voor de stenen: ‘(wij) voelden hoe het gras langzaam nat werd | hoe de stenen, warm nog leefden | hier in een muur na eeuwen | even waren blijven steken, maar vastbesloten uit te breken.’
Dat geldt voor de dichter:
Waarom ik de stilte zoek in de nacht
er is alleen maar leven, licht en
geluid dat geen oor nodig heeft.
lichtjaren ver als niet iemand
als ik niet omkeer, zie en hoor
regen suizend naar het wegdek.
Je kunt de doos waarin we leven ook wel vergelijken met ‘een café | een bedoeling met | stoelen en tafels | waar je op ingaat.’
Ik lees in Pijlmans gedichten een moedige, onbevangen vastbeslotenheid om de leegte in te vullen. Voor hem geen nostalgie, die een burgerlijk levensgevoel kan verraden, geen verlangen naar de zekerheid van vroeger, waarvan je wel weet dat zij schijn was, geen reactie, maar actie, in alle bescheidenheid, zonder illusies, maar met liefde voor ‘leven, licht en | geluid’.
Paul Gellings, Het oog van de egel, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990, 59 p., fl. 29,90; 598 fr. |
|
Fetze Pijlman, Door het donker van een kamer, Holland, Haarlem, 1990, 30 p., fl. 17,90; 358 fr. |