Poëziekrant. Jaargang 14
(1990)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
BuitenlandFederico García Lorca
| |
[pagina 13]
| |
menten uit voorgelezen, gepubliceerd in diverse tijdschriften en aan vrienden opgedragen. De bundel werd niet gedrukt bij leven van de dichter, wat de belangrijke verschillen verklaart tussen de verschillende uitgaven. In verband met deze bundel heeft men dikwijls de term ‘surrealisme’ laten vallen. Nu is dat voor de Spaanse poëzie van de jaren dertig in haar geheel een niet zo evident begrip. Federico García Lorca en zijn generatiegenoten (waaronder Rafael Alberti, onlangs vertaald door Spillebeen) hebben nooit een geheim gemaakt van hun verbondenheid met de Spaanse poëtische traditie, zowel met de volkse als met de ‘verheven’ dichtkunst. Verder is er bij deze dichters van ‘écriture automatique’ geen sprake. Als er dan toch een nood bestaat aan etiketten zou men misschien eens ‘expressionisme’ kunnen proberen. Er liggen een paar argumenten voor het rapen: de directe spreektoon, de onverbloemde heftigheid van de emoties, de grootstadsproblematiek. Lorca heeft een boodschap en stuurt aan op communicatie met de lezer. Die krijgt van de dichter een dik pak huiswerk mee, al was het maar omdat Lorca put uit een schier eindeloos beeldenarsenaal. Maar na herhaalde lezing van dit zeer bewust geconstrueerde kunstwerk kan men toch gedeeltelijk begrijpen wat men bij een eerste lectuur al voelde. Lorca uit zich in breedademende verzen en de opeenstapeling van elkaar versterkende en terugkomende beeldenreeksen leggen de grondlaag voor een meer precieze interpretatie. Deze afdaling in de hel wordt best in kleine etappes afgelegd. Lorca had een duidelijke structuur voor deze bundel voorzien: hij had de gedichten onderverdeeld in cycli, voorzien van opdrachten en zelfs een lijst opgesteld van de foto's die de bundel zouden illustreren. De cycli suggereren een soort reisdagboek: ‘Gedichten van de eenzaamheid op Columbia University’, ‘De zwarten’,
[uit Ian Gibson, ‘Federico García Lorca’
foto: Ángel Lires Giraldes] ‘Straten en dromen’, ‘Gedichten van Lake Eden Mills’, ‘In de hut van de farmer’, ‘Inleiding tot de dood’, ‘Terug in de stad’, ‘Twee oden’, ‘Vlucht uit New York’, ‘De dichter komt aan in La Habana’. Terug in Spanje gaf Lorca verschillende lezingen over de gedichten die hij in Amerika had geschreven, en daarin legde hij de nadruk op deze externe structuur, die hij had aangebracht om de gemiddelde lezer niet af te schrikken. Deze poëzie was immers bepaald schokkender en minder toegankelijk dan wat die lezer van Lorca gewoon was. Maar eigenlijk gaat het in dit werk vooral om de existentiële problemen van de dichter. Van bij het begin van de bundel is de persoonlijke ontreddering van de dichter aanwezig in beelden van verwonding, verminking en dood.
Door de hemel vermoord.
Tussen de vormen neigend naar de slang
en de vormen op zoek naar het kristal
zal ik mijn haar laten groeien.
(Terugwandelend, p. 11)
Deze beelden zijn de onderstroom waarop de hele bundel zich voortstuwt. De tweede cyclus van de bundel bevat het gedicht ‘Norm en paradijs van de zwarten’ en de ‘Ode aan de negerkoning’. Bij de zwarten vindt de dichter een echo van de vitaliteit en de verbondenheid met de natuur die hij in het blanke New York mist. Maar Harlem wordt een uitgaansbuurt voor blanken, en de dans raakt geperverteerd. Ook al blijft de dreiging voor de verworden blanke maatschappij aanwezig en groeit het verlangen naar een nieuw oerwoud:
Vluchten is het parool.
De straat uit vluchten, hoeken om, schuilen
op de hoogste etages,
want het merg van het woud kruipt
door de kieren heen
en zal op jullie vlees een vleug laten
van verduistering
en valse droefheid van verschoten handschoen
en chemische roos.
(Ode aan de koning van Harlem, p. 25)
De cyclus ‘Straten en dromen’ is misschien de meest schrijnende van de bundel: hij begint met een dodendans, aangevoerd door het dansmasker uit Afrika, en voert de lezer mee door de troosteloze stadslandschappen: ‘Landschap van de brakende menigte’ - Coney Island -, ‘Landschap van de pissende menigte’ - Battery Place, ‘Kerk aan de Hudson’, ‘Stad zonder slaap’ - Brooklyn Bridge. In de gedichten van de drie volgende cycli, die gesitueerd zijn buiten New York, krijgt de eenzaamheid een andere kleur: de | |
[pagina 14]
| |
dichter voelt zich één met de meest weerloze schepselen - een ziek kind, een dode koe, een verdronken meisje, en is als zij op zoek naar liefde:
Ik zal me niet kunnen beklagen
dat ik niet vond waar ik op zoek naar was
maar ga het eerste landschap in van vochten
en polsslag
om in te zien dat wat ik zoek
zijn doel krijgt van vreugde
als ik mijn opvlucht neem
samen met liefde en zand.
(Felle hemel, p. 53)
| |
New York
| |
De traditionele tegenstelling stad (verderf) - platteland (zuiverheid) werkt hier maar gedeeltelijk: ook op de buiten is de eenzaamheid niet te overbruggen en het verlangen naar liefde onvervulbaar. Sleutelwoorden uit Lorca's vroegere poëzie, de maan, het paard, zijn nadrukkelijk aanwezig. De cyclus ‘Terug in de stad’ bevat de meest expliciete aanklacht tegen de naamloze wreedheid van het ongebreidelde kapitalisme. Deze aanklacht loopt door in de ‘Twee oden’: de ‘Kreet tot Rome’ beschuldigt de Kerk van gebrek aan solidariteit met de lijdende mens, de ‘Ode aan Walt Whitman’ is een afrekening met een bepaald type homoseksueel:
Maar wel en waarachtig tegen jullie,
nichten van de steden,
met opgezwollen vlees en abjecte bedoeling.
Moeders van modder.
Harpijen, vijanden nooit slapend
van de liefde die gul
kransen van vreugde deelt.
(Ode aan Walt Whitman, p. 90)
Daartegenover stelt de dichter het edele verlangen van de ‘mooie oude Walt Whitman’. De naam van de cyclus ‘Vlucht uit New York. (Twee walsen naar de beschaving)’ is bedrieglijk omdat hier eigenlijk nog geen sprake is van opluchting. De walsjes zijn nobel, speels, maar melancholisch. Alleen in het laatste gedicht van de bundel, waar de dichter een Cubaans ritme, de ‘son’, uitprobeert, klinkt levensvreugde. Dolf Verspoor heeft als vertaler van Spaanse poëzie en theater, en als Lorca-specialist, zeker al zijn sporen verdiend. Zijn vertaling van Dichter in New York is van een zeer zuiver gehalte en zit boordevol vondsten: ‘Wals in de takken’ was voor mij een revelatie. Verspoor slaagt erin de beelden van Lorca compact te verwoorden in het Nederlands, wat zeker niet eenvoudig is, en komt op die manier soms tot een nog gebalder zegging dan de Spaanse tekst. Verspoor gaat met Lorca een dialoog aan op niveau, tot vreugde van de Nederlandse poëzielezer. Aan het einde van de bundel schrijft hij twee pagina's commentaar over de gedichten en verantwoording over het corpus dat hij heeft vertaald. Ook hier alweer geen woord te veel. De uitgave bij Meulenhoff is zeer verzorgd en bevat enkele tekeningen van de dichter. |
|