Kinderpoezie
Ik was de zee En het mooiste van alles was: ik lag erin
Jan van Coillie
Het lijkt wel alsof je een toverboek openslaat. Er valt over deze bundel en over dit openingsvers zoveel te zeggen - psychologen zullen er een kluif aan hebben - maar je voelt je al meteen ongemakkelijk, wat verlegen, bang alsof je de betovering zult breken zodra je het doosje opendoet. En veel van de versjes in dit boek lijken op toverdoosjes, waarvan de inhoud verrassend anders of groter is dan je kon vermoeden. En dat is precies hun sterkte.
Combinaties en woord-vormen hebben vaak iets magisch, door de bijzondere klanken, maar ook via hun inhoud. Samengestelde woorden vallen in vreemde contexten in stukken uiteen die kleuters op zichzelf kunnen smaken zoals herstasje, lariekoek, gouden regen, lachebek, sleutelbloem, gloeilampen of waterspinbedden.
Bij archaïsche of abstracte woorden worden kinderen uitgenodigd om de betekenis zelf in te vullen zoals in volgend citaat: ‘zei het hart/ dat klopperdeklopte/ van de zevende smart.’ Ook beeldspraak - meestal in zegswijzen - kunnen kinderen met eigen (letterlijke) interpretaties inkleuren: ‘zei de ziel/ die knakkerdeknak/ van haar stokje viel.’ De interpretatie kan hier gestuurd worden door het woord ‘heksje’ uit de beginregels. En zo bezitten de meeste versjes indicaties die uitnodigen om verbanden te leggen, een eigen versinhoud te scheppen. Persoonlijk ervaar ik die uitnodiging in deze bundel krachtiger dan in de vorige, zeker naar kleuters toe, een indruk die door ervaringen met kinderen bevestigd wordt.
De verwantschap met oude bakerrijmen is in veel versjes in dit boek ook intenser en spontaner. Op een creatieve en blijkbaar intuïtieve manier worden klassieke bouwstenen uit deze oude rijmen aangewend: de magische cirkelstructuur, bezwerende klankwoorden en formules, (anaforische) herhalingen, parallellie, verrassende contrasten, vraag-antwoord combinaties, bepaalde formules en regels (groen is het gras; Er was eens een man; Duimelot; in een groen, groen dal...) en een associatieve of cumulatieve opbouw die op het eerste gezicht bizar kan lijken, maar op een eigenzinnige manier uitnodigt om het spel van klanken en woorden mee te spelen, zoals in volgend citaat:
‘Elfje Zit Rechtop In Bed.
Wie Heeft Elfje Rechtop Gezet?
Met Haar Hoofd In De Bakkersoven.
De Bakker Met Zijn Bakkersbroek
Bakte Voor Elfje Lariekoek
Die Hakte Hij Aan Mootjes, Want
De Bakker Kneedt Zijn Broodjes
Sommige versjes doen denken aan aftelrijmen, andere aan albumversjes, zoals dit mooie, korte rijmpje: ‘Ik heb een touw/ om vast te binden/ alles wat ik mooi kan vinden. Alles waar ik veel van hou/ bind ik vast/ aan mijn slingertouw.’
Ook sprookjesachtige elementen zijn in deze rijmpjes rijkelijk aanwezig in de vorm van bezweringformules als ‘hummel, hummel, hemelvaart’ of ‘zimzamzoem’, wonderbare open vragen en beginregels als ‘Er was eens...’, ‘In een donker/ groen oud woud’ of ‘vroeger / toen alles anders was.’
Merkwaardig in dit geheel is het ga-