Kinderpoezie
Ik schrijf met krijt gevoelens kwijt
Theo Olthuis (Foto: Uitgeverij Ploegsma)
In zijn vorige bundel, Leunen tegen de wind, bewees Olthuis dat hij in staat was om verschil-lende registers van de kinderpoëzie te bespelen, gaande van grappige, fantasierijke verhaaltjes tot stille, gevoelige mijmeringen. In Stoepkrijt md je van deze verscheidenheid nog wel een en ander terug, maar de ordening is strikter geworden.
JAN VAN COILLIE
De 41 gedichten zijn ondergebracht in vier afdelingen: school, spel thuis en nacht. Hieronder worden echter zo verscheiden onderwerpen verzameld als overhoringen, een leuk vriendinnetje, een gastarbeiders - kind, ruzie, een kwal, de wolken, een foto, je dode hond, een nieuwe moeder, gek doen, het journaal, je lievelingsbeer, straf, sprookjes, een zwaan, dromen enz. De herkenbaarheid van de opgeroepen emoties is de sterkste zijde van deze bundel. De dichter is er opvallend knap in geslaagd de belevingswereld van - zeg maar - 8 à 10-jarigen te verwoorden, met hun eigen wensen, dromen, verdriet, pijn of gekke kriebels: verliefdheid, vermengd met heldhaf-tigheid of onzekerheid, woordenloos verdriet wanneer je flets gepikt werd, maar ook wanneer je hond werd overreden of je oma stierf, pijn als je uitgestoten wordt, als je vriend verhuist of je moeder weggegaan is, gehechtheid aan je oude beer, even schuilen onder de dekens of bang zijn voor honderd en één dingen. De meeste gedichten klinken ritmisch gaaf, alhoewel ze zelden een vast metrum hebben. Ook met het rijm wordt overigens vrij omgesprongen, waardoor rijmdwang vermeden wordt en af en toe bepaalde woorden - vooral aan het slot - bijzonder oplichten en door de rijcom- binatie aan kracht winnen. Het kind dat ongaarne kusjes geeft aan zijn moeder bedenkt:
sla je pootjes om me heen
Het eigen ritme in dit vers, versterkt door de versschikking, dwingt je overigens tot een scherper beleven. Dezelfde kenmerken vind je terug in ‘Saskia’:
al zit je in een ander klas,
altijd denk ik je heel dichtbij
en zie je op je vaste plek,
draaiend, zwaaiend aan het rek.
Niemand durft zoveel als jij.
ik zie je heel raar hangen...
Nog nét kan ik je vangen.
De afgewogen versschikking is overigens het opvallendste poëtische vormkenmerk in deze bundel. Ze leidt ook in verzen als ‘Overhoring’, ‘Stoepkrijt’, ‘Bloed’, ‘Naar de kant’ of ‘Naar huis’ tot verrassende combinaties die je dwingen even halt te houden, opnieuw te lezen of mee te accentueren. In een aantal gedichten miste ik echter die extra dimensie en drong zich te sterk de indruk op van herschikt proza, waar schikking, rijm of een enkel beeld niet echt een poëtisch effect konden bewerken. In verzen als ‘Tsjoep’, ‘Peter’, ‘Snor’, ‘Leeg’, ‘Rook’, ‘Wilja’ of ‘Klem’ lijkt de schikking onder of na elkaar teveel verwisselbaar. De vragen, antwoorden en spreektaalelementen overwoekeren het poëtische gevoel, waardoor het verdwijnt in een soort verkapt vertelsel.
Waar Theo Olthuis zijn sterkste troeven, herkenbaarheid en directheid in een soberder en suggestiever vorm verwerkt, ontstaan er echter mooie en originele kindergedichten. Wie lezen wil, vindt er in dit boek verscheidene.
De vormgeving van de bundel tenslotte verdient alle lof. Lay-out, lettertype, omslag en de expressieve tekeningen zijn verzorgd en aantrekkelijk.
Theo OLTHUIS, Stoepkrijt, Ploegsma, Amsterdam 1989, 44p., fl. 22,50; 450 fr.