| |
| |
| |
De recensent.
Wij weten wel wie hij is! moet men met algemeen bekende zaaken te
schrijven, dan altoos het publiek lastig vallen? Maar, mijne Heeren! weet gij
wel regt wie hij is? - is hij wel zoo algemeen bekend? hebt gij ooit wel eens
de eere gehad, van zijn Edele - Wel Edele of Wel Eerw. in zijne
studeerkamer te begluren?
Indien gij mij de vrijheid laat zijn profil, dat ik en mijne
twee vrienden, - ik durf het u conscientieus verzekeren, - altoos voor ons
zullen leggen, zoo dra wij in ons geheim karakter, met de pen in de vuist,
verschijnen willen, in mijne manier u voorteteekenen; dan zal ik de eere hebben
- ik beloof het u, dat ik woord zal houden! - van u stillekens bij zijne
studeerkamer te brengen, en u, door de reet van de openstaande deur te laaten
kijken.
Het is waarlijk wel der moeite waardig, als gij in staat zijn wilt
zelve te oordeelen, tusschen wie hij is, en wie hij zijn
moet.
Ha! gij word reeds nieuwsgierig, naar ik merk, om hem te zien. Kom
aan! - Maar | |
| |
eer gij gereed zijt, en ik in staat ben u met voordeel
aan zijne kamer te brengen, om zelve te zien: overwegen wij eerst hier het
profil van den waren Recensent, dat is: niet zoo als hij waarlijk is,
maar, gelijk gij in het vervolg oordeelen zult, zoo als hij zijn moet. Ziet
daar! mijne Heeren, - den omtrek - de lineamenten enz. enz. voor u ontworpen.
Welk eene schoone ziel leeft in deze - schooon ruwe trekken! fijnheid -
geslepenheid van oordeel - kragt, - welk een uithaalend oog! waar is hier
ligtzinnigheid en oppervlakkige beschouwing te vinden? waarlijk alles is
mannelijk - vast! - En bij dit alles zien wij de voortreffelijke tekenen van
goedheid, - langmoedigheid - en rechtvaardigheid, op het duidelijkst uit het
geheel ons toestraalen.
Dit alles moet in den waren Recensent plaats hebben, mijne Heeren!
ten minsten hij moet zich hier naar beelden.
De Recensent is een overziener - een beöordeeler der stukken
van een ander zaamgesteld: of, iemand, die gelijk is aan een krijgsoverste, die
de revue over zijne manschappen neemt. Schoon de Overste met den
Recensent in zeker een derde van vergelijking - welke, met verlof gezegd,
geestelijk is, - overëen- | |
| |
komt; is 'er evenwel een zeer
merkbaar onderscheid tusschen die beiden, onder anderen hierïn
gelegen:
De Recensent heeft geene openbaare aanstelling. Hij heeft het ambt
niet om recht te spreeken tusschen den man en zijn naasten, quasi ex
tripode. -
Mijn hemel! Mijn Heer! of wie gij wezen moogt; hoe is hij dan in de
waereld gekomen? Wat is dan zijn ambt - zijne betrekking? - Wat het natuurlijke
aangaat, mijne Heeren, hij is door geboorte uit eene vrouw in de waereld
gekomen. Maar zoo veel het geestelijke betreft, heeft hij zich zelven door eene
geestelijke geboorte ten Recensent voortgebragt. Nihil potest este causa sui
ipsius! wat ik u bidden mag mijn Heer Ontologicus! volg toch de les
van den Apostel; wees niet gelijk de vrouwtjes, die altijd leeren, en nimmer
tot kennis der waarheid komen. - -
Gij begrijpt nu duidelijk mijne Heeren, dat, heeft hij - gelijk
waarächtig is - zich zelven voortgebragt, hij zeker een oogmerk gehad moet
hebben om zich zelven voorttebrengen. Want 'er geschied immers niets zonder een
genoegzame reden? Onder alle de oogmerken, die de Recensent, bij zijne
zich zelf baaring, moet | |
| |
of kan gehad hebben, zijn waarschijnelijk
de volgende drie de voornaamste.
1. Wraak, - bedilzugt, - spotzugt. |
2. Om geld te winnen, op dat hij zijn schraale maag eens beter
onthaalen mogt. |
3. Om de letterkunde enz. en den goeden smaak te bevorderen - te
beschaaven bij de natie, onder welke hij schrijft. |
Zie deeze goedheid - deeze vaderlandsliefde, die in het derde
mogelijk oogmerk doorstraalt, is de goedheid - het patriottisme van het
profil. Bij den Recensent moet het laatste oogmerk de drijfveer zijn van
alle handelingen. Het eerste moet geheel zijn uitgeslooten; zoo niet - zoo het
eerste de drijfveer is, dan is de Recensent - schrik niet mijne goede
Lezeressen, voor het volgend woord: - dan, zeg ik, is de Recensent het snoodst
en onwaardigst schepzel der waereld, - dan veröorzaakt hij
verächtering; - dan is hij de oorzaak van ontmoediging; - dan zet hij de
deur voor prulschrijvers wagenwijd open. Goede hemel! wie is er schuldig aan,
dan gij, booze vitter en geldgierige; - dat men den man, met gevul- | |
| |
de koussen, aanziet, voor iemand, die schoone beenen heeft: - en dat de
man, met de aan eene zijde van achter gevulden rok, als ware hij regtschaapen,
trotsch daar heen stapt?... Wie heeft de schuld van het valsch oordeel: - dat
men den gegaloneerden, of den man met den tabbaard bewondert, als hij met groot
gebrom spreekt; maar daarëntegen den eenvouwig gekleeden, en vrij -
natuurlijk, vrij uitspreekenden met optrekking van de neus, of slegts
glimlaghende aanziet? Wie is de schuldige, als men het waarlijk schoone meisje,
met de geblankette in gelijk eenen trap eerbiedigt?
Gij zijt de oorzaak! ja! gij zijt de oorzaak der
onredelijke verächting van deezen, en der hatelijke pedanterie van den
ander, bij het, door u, verdorven wordend publiek.
Ik zal en mag nog meer zeggen.
Uwe onkunde - uw boos hart strooien het zaad, waarüit al dit
kwaad bij het publiek welig opgroeit.
Het laatste oogmerk is dikwils de voornaame kragt, waar door zich de
ware menschenvriend ten Recensent gebaart heeft. Volgens dit oogmerk zullen het
γνωθι σιαυτον, en - het belang van het
algemeen, zijne gedenkspreuken zijn.
Hij beöordeelt niets, ten zij hij gegronde | |
| |
kennis
heeft van het stuk, dat hij beöordeelen wil en moet, zal hij aan
verbetering werken. Hij leest het met alle mogelijke nauwkeurigheid; - hij
zoekt in den geest der Schrijvers intedringen, - en het stuk van alle zijden te
beschouwen. Hij toont het goede zo wel als het kwade aan: - dit verheft
hij naar verdienste en stelt het in een helder daglicht, op dat hij verbetere
en aanmoedige: - dat laakt hij; - hij vertoont en ontwikkelt de
afwijkingen van het schoone; - het leelijke - de nonsins; dit stelt hij
alles redenmatig voor, en geeft daardoor der natie een teeken - gelijk aan de
drijvende ton der zeelieden, - ter waarschuwing: - daardoor moet hij de natie
van prulschrijvers ontheffen.
Hij is derhalve geen wraakgierige - geen bedilzugtige - geen
spotter, noch vuile vitter; hij schrijft niet alleen om geld te winnen. - Hoe
kan hij dit ook zijn, daar zijn welgelijkend profil ons ware grootheid
doet eerbiedigen? Zijn ware oogmerk is verbetering - beschaving.
Rechtvaardigheid is het beeld, waar naar hij zich gebeelt heeft en geduurig
vernieuwt. Met bescheidenheid geeft hij zijn oordeel in het openbaar, aan
denkende koppen, over; evenwel eerbiedigt hij in dat alles zich zelven. Wie
| |
| |
twijffelt of hij ook onpartijdig is? - Onpartijdig - rechtvaardig
is hij. Hij is gelijk aan de gerechtigheid, die geblind, om billijk te
handelen, van den hemel, tot ons is nedergedaalt, ter verbetering van het
menschelijk geslagt. Hij gedraagt zich billijk tegen zichzelven en tegen zijn
Vaderland.
Ik denk niet mijne Heeren, dat gij mij zoo lastig vallen zult, om u
nog te onderrigten en te bewijzen dat de Recensent eigentlijk geen ambt heeft,
en dat hij daardoor van den Militair Oversten ook onderscheiden is.
Quod erat demonstrandum!
Als gij mij nu maar gelieft te volgen, mijne Heeren! de gelegenheid
is nu daar, dat wij haar E. dan vasthouden! de drukkers knegt is zoo op het
oogenblik met de proef weg gegaan - de deur zal nog wel op een reet staan.
St.......sz...z...zoo stil mogelijk!.....st.! Zie daar zit mijn Heer
de Recensent! - - - waar? daar in die groote fauteuil zit hij, met een
zwarte fluweele muts op, en een groote-wijde-groene-damaste Japon aan. Maar wie
is die andere Heer, met die oude zwarte rok aan en groote paruik op?
| |
| |
Laat eens zien? ei! dit is ook een Recensent. Die man
ziet er eerwaardig uit: - hij moet zeer vlug zijn in het beöordeelen! -
hoe is het mogelijk! in één oogenblik heeft hij dat tamelijk dik
boek doorgebladert, en schrijft zijne gedagten daar over - naar ik geloof - op
het papier. Ik bid u, mijn Heer! gij kunt ons daar van onderrigten, heet dit nu
leezen en beöordeelen? ja wel mijne Heeren! kunt gij hier aan nog
twijffelen? - Ik zie toch nu, dat ik het zoo kwaalijk niet gehad heb, als ik u
twijffelend vroeg of gij eigentlijk den Recensent wel kende......Met verlof
mijn Heer! daar waait een klein briefje uit het doorgebladerd boek naar ons toe
- juist voor mijne voeten. Ei lieve!
‘De leerredenen van ....... zend ik met verzoek of Uw Eerw.
dezelve van daag wilt Recenseeren: ik heb daartoe onmogelijk den tijd, dewijl
ik zoo op het oogenblik het eerste deel der reizen van
Niebuhr door Arabiën
gekregen heb, die ik dezen avond noodzaakelijk nog doorblaaderen en
beöordeelen moet; want volgens last van den Boekdrukker, moet ik morgen
vroeg de beöordeeling reeds ter perse geven. Maak slegts uit deze
leerredenen een kort uittrekzel van eenige | |
| |
regelen, er is geen
twijffel aan, of men moet dezelve prijzen; de Auteur is lofwaardig - een eerst
licht in de kerk, - beproefd in rechtzinnigheid &c. zou dan zijn werk niet
aan hem gelijk zijn? Nu, ik ben’:
ex animi sententia
in haast.
H......
Wel zoo! wel zoo! st...... s z....! wat zegt die Heer in de
fauteuil?.......ik kan hem niet verstaan; - hij bromt, - hij schijnt
kwaadaartig! Ik zal het u zeggen mijne Heeren! hij zegt:........ 4de
deel, 2de stuk van N....... ja! er is veel goeds in: want ik heb het
eerste deel van het werk gelezen, daar was veel schoons in - wel beredeneerd -
kragt van zeggen: maar ook veel schadelijks. Ja die Drukpers! - dat vertalen!
het komt dan in ieders handen; - wat worden er een menigte plaatsen der H.
Schrift anders in verklaard dan wij gewoon zijn! Ik moet er voor waarschuwen -
moet dan ons geheel crediet weg raken! - och! - - - - dat ik nu nog geen plaats
vinden kan, waar op ik eens ter deeg mijne gegronde aanmerkingen | |
| |
ter waarschuwing geven mogt! - - - verpligt mijn Heer! maar laten wij nu eens
horen: - die Heer met de zwarte rok begint te spreken, hij heeft klarer
stem.
Ss...st! - Ei! daar is weer poësie van B...... welzoo!
******.......***......bloempjes - verheven - geen mannetaal - geen
analysis! Evenwel de dichter verdient aanmoediging, te gelijk bij de
berisping: - Ja hij mogt nog eens beteren. Maar - phu! - dit is een schoon stuk
van S.... ja! nog nauwelijks zestien jaren oud, las hij een vaers, bij
gelegenheid van de zilveren bruiloft van zijn Grootmoeder, aan het gezelschap
voor. Superbe! waarlijk naïv! -geanalyseerd -
beraisoneerd - ontwikkeld - stigtelijk: hij verdiende beloning - een
groot dichter zal ons Vaderland in hem eerbiedigen.
Ei! wel zoo! nog een vaers van mijn Neef, dat doet mij plaisir: -
maar hij is mij bijna te na om te prijzen. Nu -
Ha! nog twee over den Godsdienst! het eene is schoon - van een
aanzienlijk man. Nu die twee, over het zelve onderwerp, verdienen beide gelezen
te worden, dan kan men zoo het onderscheid van gedagten eens zien.
Laten wij nu zoo stil mogelijk is vertrekken; | |
| |
misschien
zijn wij reeds ontdekt! - ja hij staat al op! - s st.. s z! - !
Indedaad mijne Heeren! zoo handelt de Recensent over het algemeen,
gelijk gij gezien hebt. ‘Eenigen zult gij toch uitzonderen mijn
Heer!’ zeer gaarn: want in stilheid gezegd, zou ik ons driemanschap gaarn
in de uitzondering plaatzen. Enfin! gij zult zelve rechters zijn, mijne
Heeren!
G-n.
|
|